LE21 Flashcards
Inleiding strafrecht oefententamen 2
Welk van de volgende stellingen over het horen van een getuige is onjuist?
1. Een getuige wordt voor het verhoor bij de rechter-commissaris altijd beëdigd.
2. Een getuige is verplicht om bij de rechter-commissaris naar waarheid op vragen te antwoorden.
3. Een getuige mag weigeren om te antwoorden op vragen, maar enkel wanneer hij ook een verschoningsrecht heeft.
4. Een getuige is verplicht om na dagvaarding bij de rechter-commissaris te verschijnen.
- Een getuige wordt voor het verhoor bij de rechter-commissaris altijd beëdigd.
De OvJ vervolgt Saïd wegens doodslag. Hij acht de zaak van eenvoudige aard en verwacht dat een gevangenisstraf van slechts enkele weken zal worden opgelegd. Daarom brengt de OvJ de zaak aan bij de politierechter, waar hij enkele weken gevangenisstraf eist. De politierechter stelt echter vast dat deze zaak veel ernstiger is dan verwacht en een gevangenisstraf van meer dan een jaar in de rede zal liggen.
Welke bewering is juist?
1. De politierechter mag de gevangenisstraf opleggen die hij zelf in de rede vindt liggen en dat is in dit geval meer dan een jaar.
2. Het spreekt voor zich dat de politierechter voor doodslag meer dan slechts enkele weken gevangenisstraf wil opleggen en dat staat hem dan ook vrij.
3. Het verschil tussen wat de OvJ eist en wat de politierechter wil opleggen, is te groot; daarom staat het de politierechter niet vrij om meer dan een jaar gevangenisstraf op te leggen.
4. De politierechter mag in dit geval wel de gevangenisstraf opleggen die de OvJ eist, maar niet de gevangenisstraf van meer dan een jaar die hij zelf in de rede vindt liggen.
- De politierechter mag in dit geval wel de gevangenisstraf opleggen die de OvJ eist, maar niet de gevangenisstraf van meer dan een jaar die hij zelf in de rede vindt liggen.
==>
Doodslag, art. 287 Sr, 15 jaar
Politierechter, max 1 jaar: art. 369 Sv.
De rechter mag de lage straf opleggen. Als hij een hogere straf wil opleggen, moet hij verwijzen (art 369 lid 2). De doorverwijzing in de zin van art. 369 lid 2 Sv geldt niet als onbevoegdheidsverklaring in de zin van art. 348 jo. 349 Sv.
Shirley wordt verdacht van opzettelijk brandstichten in een woning in Amersfoort terwijl daarin de bewoners aanwezig waren. Twee getuigen hebben gezien hoe Shirley een fles brandbaar gas door het raam gooide. De brandweer wist de bewoners tijdig te redden en kon voorkomen dat het hele pand in de vlammen opging. De rechtsorde is door de brandstichting ernstig geschokt. Nog dezelfde avond wordt Shirley aangehouden. Tijdens verhoor door de politie geeft zij toe dat zij in de buurt van de woning is geweest, maar zij ontkent iets met de brand te maken te hebben. Confrontatie met getuigen is daarom nodig.
Mag Shirley in verzekering en vervolgens in bewaring worden gesteld?
1. Shirley mag zowel in verzekering als in bewaring worden gesteld.
2. Shirley mag alleen in verzekering worden gesteld.
3. Shirley mag alleen in bewaring worden gesteld.
4. Shirley mag noch in verzekering noch in bewaring worden gesteld.
- Shirley mag zowel in verzekering als in bewaring worden gesteld.
==>
Brandstichting, art. 157 lid 1 Sr, 12 jaar
IVS: mag wel: verdachte, in belang van onderzoek
Bewaring: alleen bij VH-feiten. Brandstichting = 12 jaar dus > 4 jaar dus VH-feit. Toegestaan.
Welk van de volgende stellingen betreffende de positie van de OvJ/het OM is onjuist?
1. De niet-ontvankelijkheid van de OvJ is een einduitspraak en dat betekent dat de OvJ later niet nog eens mag vervolgen voor hetzelfde feit.
2. Indien met betrekking tot een bepaald feit Nederland geen rechtsmacht heeft, wordt de OvJ niet-ontvankelijk verklaard.
3. De artikel 12 Sv klachtprocedure is een correctie op het opportuniteitsbeginsel van het OM.
4. Het OM is de enige instantie in Nederland die een verdachte mag dagvaarden.
- De niet-ontvankelijkheid van de OvJ is een einduitspraak en dat betekent dat de OvJ later niet nog eens mag vervolgen voor hetzelfde feit.
Wat houdt het negatief wettelijk bewijsstelsel in?
1. Dat de rechter bij een bepaalde hoeveelheid in de wet genoemd bewijsmateriaal moet veroordelen.
2. Dat het bij een bepaald wettelijk bewijsminimum aan de rechterlijke overtuiging is overgelaten om een feit al dan niet bewezen te verklaren.
3. Dat de rechter vrij is om alle bewijsmateriaal te gebruiken, maar nooit verplicht is, hoeveel bewijsmateriaal er ook is, om het feit bewezen te verklaren.
4. Dat de wet bepaalt welke bewijsmiddelen voor het bewijs mogen worden gebruikt.
- Dat het bij een bepaald wettelijk bewijsminimum aan de rechterlijke overtuiging is overgelaten om een feit al dan niet bewezen te verklaren.
Wanneer volgt geen ontslag van alle rechtsvervolging?
1. Als al hetgeen bewezen is verklaard niet onder een wettelijke delictsomschrijving kan worden gerubriceerd.
2. Als de strafbepaling onverbindend moet worden verklaard wegens strijd met een rechtstreeks werkende verdragsbepaling.
3. Als er een vervolgingsbeletsel van toepassing is.
4. Als er na een bewezenverklaring een schulduitsluitingsgrond van toepassing is.
- Als er een vervolgingsbeletsel van toepassing is.
Moet de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond worden bewezen verklaard volgens de regels van de derde afdeling van Titel 6 van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafvordering?
1. Ja, de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond moet worden bewezen verklaard volgens de regels van de derde afdeling van Titel 6 van het Wetboek van Strafvordering.
2. Ja, maar anders dan voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, gelden voor bewezenverklaring van een strafuitsluitingsgrond niet de in die afdeling genoemde wettelijke bewijsminima.
3. Nee, anders dan voor bewezenverklaring van de tenlastelegging, hoeft de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond niet met behulp van de in die afdeling opgesomde bewijsmiddelen te geschieden, maar als wél gebruik wordt gemaakt van aldaar opgesomde bewijsmiddelen, moeten de daarvoor geldende wettelijke bewijsminima in acht worden genomen.
4. Nee, voldoende is dat de rechter de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond aannemelijk acht.
- Nee, voldoende is dat de rechter de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond aannemelijk acht.
Django wordt verdacht van poging tot diefstal (art. 310 Sr juncto art. 45 Sr). Is ter zake van dit feit (ervan uitgaande dat er daarvoor ook een grond aanwezig is) voorlopige hechtenis mogelijk?
1. Alleen bij het bestaan van ernstige bezwaren is voorlopige hechtenis mogelijk, omdat er op diefstal naar de wettelijke omschrijving maximaal vier jaar gevangenisstraf staat.
2. Als er een redelijk vermoeden van schuld bestaat, is voorlopige hechtenis mogelijk, omdat er op diefstal naar de wettelijke omschrijving maximaal vier jaar gevangenisstraf staat.
3. Voorlopige hechtenis is niet mogelijk, omdat er op poging tot diefstal een maximale gevangenisstraf van twee jaar en acht maanden staat.
4. Voorlopige hechtenis is niet mogelijk, omdat poging tot diefstal niet wordt genoemd in art. 67 lid 1 onder b en c Sv.
- Alleen bij het bestaan van ernstige bezwaren is voorlopige hechtenis mogelijk, omdat er op diefstal naar de wettelijke omschrijving maximaal vier jaar gevangenisstraf staat.
==>
Diefstal, art. 310 Sr, 4 jaar
Poging tot diefstal, art. 310 jo, 45 Sr, 4*2/3 jaar = 2 2/3 jaar
VH gaat over het gronddelict, dus art. 310 Sr. Dus 4 jaar. Dus VH feit, volgens art. 67 lid 1 Sv.
Ernstige bezwaren zijn nodig voor VH.
Welke van de volgende stellingen over vrijheidsbenemende dwangmiddelen is juist?
1. Inverzekeringstelling behoort tot de voorlopige hechtenis.
2. Bewaring behoort tot de voorlopige hechtenis.
3. Voor inverzekeringstelling zijn ernstige bezwaren vereist.
4. Ophouden voor onderzoek is enkel mogelijk voor feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan.
- Bewaring behoort tot de voorlopige hechtenis.
Is een verdachte verplicht om ter zitting te verschijnen?
1. Ja, want zonder de verdachte kan het onderzoek ter terechtzitting geen aanvang vinden.
2. Ja, dat is de beste manier om te bewerkstelligen dat hij zijn verdedigingsrechten ten volle kan uitoefenen.
3. Nee, in een strafproces kan niemand, dus ook niet de verdachte, worden verplicht aanwezig te zijn.
4. Nee, tenzij de rechter de persoonlijke verschijning van de verdachte gelast.
- Nee, tenzij de rechter de persoonlijke verschijning van de verdachte gelast.
Wat wordt niet gezien als een buitengewoon rechtsmiddel?
1. Cassatieberoep.
2. Herziening ten voordele.
3. Cassatieberoep in het belang der wet.
4. Herziening ten nadele.
- Cassatieberoep.
X wordt op het politiebureau als verdachte van openbare dronkenschap (art. 453 Sr) opgehouden voor onderzoek. De ophouding vangt aan zodra hij op 21 september te 21.00 uur op het politiebureau is aangekomen. Omdat de identiteit van verdachte X nog niet is vastgesteld, verlengt de OvJ de termijn van de ophouding.
Wanneer moet X in vrijheid worden gesteld als hij niet in verzekering wordt gesteld?
1. om 00.00 uur
2. op 22 september om 12.00 uur
3. op 22 september om 18.00 uur
4. op 22 september om 21.00 uur
- op 22 september om 18.00 uur
==>
openbare dronkenschap (art. 453 Sr) – overtreding, 12 dagen
6 uur ophouden + 9 uur in de nacht tellen niet mee + verlengen 6 uur
21:00-24:00 (3 uur) + 9 uur nacht tot 9u + 9u-12:00 (3 uur) + 12:00-18:00 (6 uur verlenging)
Welke bewering over het opleggen van straffen is onjuist?
1. De taakstraf mag niet samen met een geldboete worden opgelegd.
2. Hoewel artikel 92 Sr bepaalt dat de rechter gevangenisstraf of geldboete kan opleggen, kan de rechter voor dat delict ook gevangenisstraf plus geldboete opleggen.
3. Alle delicten waarop gevangenisstraf of hechtenis staat kunnen in plaats daarvan ook door een geldboete worden afgedaan.
4. Een bijkomende straf kan, als de wet de oplegging daarvan toelaat, tezamen met een hoofdstraf en tezamen met een andere bijkomende straf worden opgelegd.
- De taakstraf mag niet samen met een geldboete worden opgelegd.
==>
Mbt 1: Art. 9 lid 3 Sr – taakstaf met geldboete
Mbt 2: Art. 9 lid 3 Sr – gevangenisstraf met geldboete
Mbt 3: ?
Mbt 4: Juist, volgens art. 9 lid 5 Sr
Welke bewering over tbs is juist?
Als bewezen wordt verklaard dat een verdachte ter zake van doodslag het tenlastegelegde heeft begaan, kan een tbs-maatregel worden opgelegd…
1. wanneer de verdachte tijdens het plegen van het misdrijf verminderd of geheel ontoerekeningsvatbaar was.
2. alleen wanneer iemand tijdens het plegen van het misdrijf verminderd ontoerekeningsvatbaar was.
3. alleen wanneer iemand tijdens het plegen van het misdrijf volledig ontoerekeningsvatbaar was.
4. in alle gevallen indien de rechter een behandeling noodzakelijk vindt.
- wanneer de verdachte tijdens het plegen van het misdrijf verminderd of geheel ontoerekeningsvatbaar was.
Verdachte B.D. wordt verweten ‘dat hij op of omstreeks 24 juli 2016 te Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk X [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet genoemde X [slachtoffer] met kracht meermalen, althans eenmaal, met een hard voorwerp tegen het hoofd heeft geslagen, in elk geval tegen het lichaam, heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid (art. 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)’. Aannemelijk is dat B.D. in noodweer heeft gehandeld.
Tot welke uitspraak moet dit, wanneer het tenlastegelegde bewezen kan worden, leiden?
1. nietigheid van de dagvaarding
2. vrijspraak
3. ontslag van alle rechtsvervolging
4. veroordeling
- ontslag van alle rechtsvervolging
==>
Art. 287 Sr – doodslag – 15 jaar
Poging – een derde minder
TLL bewezen
Noodweer – de gedraging is niet strafbaar - rechtvaardigheidsgrond