LE2 Flashcards

Inleiding materieel strafrecht

1
Q

Wat is NIET gebaseerd op het legaliteitsbeginsel?
1. Nulla poena sine lege
2. Een rechter moet altijd in het vonnis de kwalificatie van het strafbare feit aangegeven.
3. Het gedrag is pas strafbaar als het ten tijde van het begaan van het feit in de wet strafbaar is gesteld.
4. Ius curia novit
5. Het verbod op analogische interpretatie.

A
  1. Ius curia novit
    ==> Dit is: Ambtshalve aanvulling van rechtsgronden. Toevoeging door een rechter van een rechtsregel die de procespartijen niet hebben ingeroepen. Bijv. eiser vordert schade wegens wanprestatie, maar de rechter wijst toe op grond van onrechtmatige daad.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke stelling mbt verwijtbaarheid is onjuist?
1. Schuld kan worden opgevat als verwijtbaarheid. Hiervan is sprake indien van iemand in redelijkheid kon worden gevergd dat hij zich anders gedroeg dan hij deed.
2. Verwijtbaarheid heeft betrekking op de verdachte, niet op de gedraging.
3. De redenen om aan te nemen dat er geen sprake is van verwijtbaarheid, worden de schulduitsluitingsgronden genoemd. Er volgt ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR).
4. Een schulduitsluitingsgrond neemt de verwijtbaarheid weg, waardoor er geen straf of maatregel (gevangenis, boete, TBS enz.) wordt opgelegd.

A
  1. Een schulduitsluitingsgrond neemt de verwijtbaarheid weg, waardoor er geen straf of maatregel (gevangenis, boete, TBS enz.) wordt opgelegd.
    ==>
    Bij een schulduitsluitingsgrond heeft de rechter wel de mogelijkheid om een maatregel op te leggen, zoals TBS.
    (TBS is dus geen straf)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

… (vul in) houdt in: geen straf zonder wetsbepaling.
… (vul in) houdt in: de omschrijving van een wettelijke strafbepaling moet voldoende helder zijn.
… (vul in) houdt in: iemand kan niet twee keer voor hetzelfde feit terechtstaan en worden gestraft (art. 68 Sr).
… houdt in: er is geen strafbaar feit en er is geen straf zonder een daaraan voorafgaande wettelijke strafbepaling
De mogelijke antwoorden zijn:
1. Nulla poena sine lege… Lex certa… Ne bis in idem… Nullum delictum, nulla poena
2. Nullum delictum, nulla poena… Lex certa… Ne bis in idem… Nulla poena sine lege
3. Ne bis in idem… Legibus solutus… Nullum delictum, nulla poena… Nulla poena sine lege
4. Geen van deze antwoorden is juist.

A
  1. Nulla poena sine lege… Lex certa… Ne bis in idem… Nullum delictum, nulla poena
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen over analogische interpretatie:

Stelling I
De analogische interpretatie in het strafrecht is verboden, omdat het niet de bedoeling is dat de rechter op de stoel van de wetgever gaat zitten.

Stelling II
Het toelaten van analogische interpretatie in het strafrecht zou betekenen dat het uiteindelijk de rechter is die bepaalt welk gedrag strafbaar is.

  1. I en II zijn juist.
  2. Alleen I is juist.
  3. Alleen II is juist.
  4. I en II zijn onjuist.
A
  1. I en II zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke causaliteitstheorie redeneert dat iets een oorzaak is wanneer “zonder deze oorzaak was het gevolg niet ingetreden”?
1. Conditio sine qua non theorie
2. Redelijke toerekening
3. Voorzienbaarheidsleer
4. Causa proxima leer

A
  1. Conditio sine qua non theorie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

… (vul in) zijn delicten in de wet die als commissiedelicten zijn geformuleerd, maar worden gepleegd door het nalaten
1. Materiële delicten
2. Formele delicten
3. Oneigenlijke omissiedelicten
4. Oneigenlijke comissiedelicten

A
  1. Oneigenlijke omissiedelicten
    ==>
    “Oneigenlijke comissiedelicten” bestaat niet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Wederrechtelijkheid is een subjectief deel van de delictsomschrijving.
2. Bij objectieve bestanddelen gaat het om uitwendig waarneembare zaken zoals gedraging en gevolg, en bij subjectieve bestanddelen gaat het om zaken die innerlijk bij de dader aanwezig zijn, zoals opzet en culpa.
3. De woorden “terwijl hij weet” en “met het oogmerk” duiden op opzet.
4. culpa houdt in “niet weten maar wel behoren te weten”

A
  1. Wederrechtelijkheid is een subjectief deel van de delictsomschrijving.
    ==> Het is een objectief deel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Anna werkt sinds kort in de bouw. Als haar baas haar aan het begin van haar dienst opdraagt vandaag de hoogwerker te bedienen, maakt Anna bezwaar. Ze heeft geen enkele ervaring met dit immense apparaat. Haar baas wil hier echter niets van horen. Enkele uren later wordt de ergste vrees van Anna bewaarheid: ze veroorzaakt een ernstig ongeval waarbij enkele collega’s letsel oplopen. Hoewel ze is overmand door schuldgevoel, wijst ze ook naar de aansprakelijkheid van haar baas: als hij haar niet de hoogwerker had laten bedienen, dan had dit ongeval niet plaatsgevonden.
Op welke causaliteitstheorie doelt Anna?
1. De leer van de redelijke toerekening
2. De voorzienbaarheidsleer
3. De causa proxima-theorie
4. De leer van de conditio sine qua non

A
  1. De leer van de conditio sine qua non
    ==>
    De zin “als hij haar niet de hoogwerker had laten bedienen, dan had dit ongeval niet plaatsgevonden” is geformuleerd als “conditio sine qua non”, echter in deze situatie kan ook worden gesproken van de voorzienbaarheidsleer.
    ==>
    Volgens de leer van de conditio sine qua non (CSQN) wordt elke gedraging die niet weggedacht kan worden zonder dat het gevolg wegvalt, als strafrechtelijk relevante veroorzaker van een gevolg gezien. Als de baas van Anna naar haar bezwaren had geluisterd en haar niet de hoogwerker had laten bedienen, dan had het ongeval niet plaatsgevonden. Daarmee is de beslissing van haar baas een onmisbare voorwaarde voor het ongeval en de daardoor veroorzaakte letselschade.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Er zijn verschillende betekenissen van het begrip “schuld” in het strafrecht. Welke stelling hierover is onjuist?
1. In artikel 310 Sr (‘als schuldig aan’) wordt het begrip schuld in de betekenis van daderschap (‘het gedaan hebben’) gebruikt.
2. Schuldbestanddelen is de verzamelnaam voor de subjectieve bestanddelen opzet en culpa en de verschillende vormen van deze begrippen, zoals ze in delictsomschrijvingen voorkomen. Deze bestanddelen zeggen iets over het innerlijk van de dader op het moment van het plegen van de strafrechtelijke gedraging.
3. Strafbare feiten waarbij in de omschrijving opzet (of een vorm daarvan) als bestanddeel is opgenomen worden doleuze delicten genoemd (dolus = opzet), terwijl de delictsomschrijvingen waarin de culpa (of een vorm daarvan) als bestanddeel is opgenomen culpoze delicten worden genoemd.
4. Culpa bestaat uit drie componenten en wordt doorgaans als volgt omschreven: een gedraging die 1) aanmerkelijk onvoorzichtig/onzorgvuldig is, 2) wederrechtelijk is en 3) verwijtbaar kan worden geacht.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Bij “menselijke gedraging” in het vierlagenmodel kan het zowel om natuurlijke personen (mensen) als rechtspersonen gaan.
2. De menselijke gedraging komt tot uitdrukking in de tenlastelegging. Dit is een processtuk waarin staat beschreven welke gedraging de verdachte heeft verricht, volgens de OvJ.
3. De rechter onderzoekt vervolgens of de verdachte de opgenomen feiten in de tenlastelegging heeft begaan. Indien dit vast komt te staan, dan wordt het feit bewezen verklaard. Indien de rechter niet tot een bewezenverklaring kan komen, wordt de verdachte vrijgesproken.
4. Het kan bij menselijke gedraging gaan om een actieve gedraging, of om een passieve gedraging zoals nalaten, maar niet om gedachten.
5. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke stelling over delicten is onjuist?
1. Een strafbaar feit kan ook worden gepleegd door het nalaten (een ommissiedelict), alleen wanneer uit het desbetreffende wetsartikel duidelijk is wie wél had moeten handelen.
2. Er is sprake van een gekwalificeerd delict indien het bestanddeel in de delictsomschrijving strafverlichtend werkt; er is sprake van een geprivilegieerd delict indien het bestanddeel strafverzwarend werkt.
3. Dit is een voorbeeld van een oneigenlijk ommissiedelict: als een moeder haar kind geen voeding geeft (nalaat) waardoor het kind overlijdt, dan pleegt zij doodslag.
4. Alle stellingen zijn juist

A
  1. Er is sprake van een gekwalificeerd delict indien het bestanddeel in de delictsomschrijving strafverlichtend werkt; er is sprake van een geprivilegieerd delict indien het bestanddeel strafverzwarend werkt.
    ==> Wel correct:
    Er is sprake van een gekwalificeerd delict indien het bestanddeel in de delictsomschrijving strafverzwarend werkt.
    Er is sprake van een geprivilegieerd delict indien het bestanddeel strafverlichtend werkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Artikel 444 Sr is een:
1. omissiedelict.
2. oneigenlijk omissiedelict.
3. materieel omschreven delict.
4. geen van deze antwoorden.

A
  1. omissiedelict.
    ==>
    Dit is een omissiedelict. Zie par. 2.6.3.
    In geval van een oneigenlijk omissiedelict is het delict omschreven als een commissiedelict, maar kan het gepleegd worden door een nalaten.
    Een materieel omschreven delict is een door een gevolg omschreven delict. Dat is hier niet het geval (zie par. 2.6.2).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke causaliteitstheorie redeneert dat een gedraging als oorzaak geldt wanneer de ingetreden gebeurtenis binnen het (eventueel achteraf te construeren) perspectief van die gedraging moet liggen, en hierbij kan worden gesteld dat dit perspectief ruimer is naarmate de gedraging gevaarlijker is?
1. Conditio sine qua non theorie
2. Redelijke toerekening
3. Voorzienbaarheidsleer
4. Causa proxima leer

A
  1. Redelijke toerekening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Strafbepalingen waarin een handelen centraal staat worden … (vul in) genoemd; strafbepalingen waarin een nalaten centraal staat worden … genoemd
1. actieve gedragingen … passieve gedragingen
2. delicten…. overtredingen
3. commissiedelicten… ommissiedelicten
4. ommissiedelicten… commissiedelicten

A
  1. commissiedelicten… ommissiedelicten
    ==>
    Bij commissiedelicten gaat het om actieve gedragingen.
    Bij ommissiedelicten gaat het om passieve gedragingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke van de volgende delicten zijn formele delicten, en welke zijn materiële delicten?
1. Het wegnemen van een goed (diefstal).
2. Het invoeren van cocaïne (overtreding Opiumwet).
3. Art. 287 Sr: Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Mogelijke antwoorden:
1. Allemaal formele delicten
2. Allemaa; materiële delicten
3. Formeel: 1+2; materieel: 3
4. Materieel: 1+2; formeel: 3
5. Formeel: 1; materieel: 2+3

A
  1. Formeel: 1+2; materieel: 3
    Formeel delict: de gedraging is strafbaar
    Materieel delict: het gevolg is strafbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de voorwaarden voor strafbaarheid?
1. Een menselijke gedraging die onder een delictsomschrijving valt.
2. Een menselijke gedraging die verwijtbaar en wederrechtelijk is.
3. Een menselijke gedraging die onder een delictsomschrijving valt en verwijtbaar en wederrechtelijk is.
4. Een menselijke gedraging die onder een delictsomschrijving valt en culpoos of opzettelijk is.

A
  1. Een menselijke gedraging die onder een delictsomschrijving valt en verwijtbaar en wederrechtelijk is.
    ==> Er zijn vier voorwaarden voor strafbaarheid (zie par. 2.2). Het maakt voor de strafbaarheid geen verschil of een gedraging culpoos of opzettelijk is.
17
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Indien een bestanddeel wordt vergeten in de tenlastelegging, dan kan het feit niet worden gekwalificeerd.
2. Alleen als een persoon voldoet aan de bestanddelen en aan de elementen, wordt de delictsomschrijving vervuld.
3. Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid kunnen zowel als bestanddelen voorkomen, als elementen zijn.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alleen als een persoon voldoet aan de bestanddelen en aan de elementen, wordt de delictsomschrijving vervuld.
    ==> Moet zijn:
    Alleen als een persoon voldoet aan de bestanddelen, wordt de delictsomschrijving vervuld.
18
Q

Als in de APV van gemeente X een strafbepaling zou zijn opgenomen waarin staat dat het verboden is om op zondag appels te plukken, en de rechter die strafbepaling dusdanig uitlegt dat het op zondag ook verboden is om peren te plukken, is er sprake van:
1. ruime interpretatie
2. systematische interpretatie
3. analogische interpretatie
4. teleologische interpretatie

A
  1. analogische interpretatie
    (en dat is verboden)
19
Q

Welke stelling over het vierlagenmodel is onjuist?
1. Een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving, die wederrechtelijk (illegal) is en aan schuld te wijten.
2. Het vierlagenmodel is een definitie van de formeelstrafrechtelijke inhoud van een strafbaar feit.
3. Het vierlagenmodel beschrijft vier cumulatieve voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om iemand te kunnen straffen.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Het vierlagenmodel is een definitie van de formeelstrafrechtelijke inhoud van een strafbaar feit.
    ==> Moet zijn:
  2. Het vierlagenmodel is een definitie van de materieelstrafrechtelijke inhoud van een strafbaar feit.
20
Q

Welke causaliteitstheorie redeneert dat een handeling de oorzaak is wanneer de handeling naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar de oorzaak van het ingetreden gevolg is?
1. Conditio sine qua non theorie
2. Redelijke toerekening
3. Voorzienbaarheidsleer
4. Causa proxima leer

A
  1. Voorzienbaarheidsleer
21
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het Elektriciteitsarrest (Hoge Raad, 1921) ging over de wettelijke delictsomschrijving. Elektriciteit op grond van haar eigenschappen (het vertegenwoordigt een zekere waarde, het kan opgewekt en bewaard worden, het kan overgebracht worden op een andere zaak) een ‘goed’ is in de zin van artikel 310 Sr.
2. In het Elektriciteitsarrest heeft de Hoge Raad analoog geredeneerd, wat in het materiële strafrecht is, vanwege het legaliteitsbeginsel, normaliter verboden is.
3. De rechtsvraag bij het arrest Runescape (Hoge Raad, 2012) was of een virtueel amulet en een virtueel masker te beschouwen zijn als een goed in de zin van artikel 310 Sr dat wederrechtelijk kan worden toegeëigend.
4. De Hoge Raad oordeelde bij het arrest Runescape dat het virtuele amulet en masker door inspanning en tijdsinvestering werden verworven; deze objecten hadden een reële waarde en het bezit ervan was voor de aangever zowel als voor de verdachte en zijn mededader uiterst begerenswaardig; de virtuele aard van de objecten op zichzelf staat er niet aan in de weg om de virtuele objecten aan te merken als ‘goed’ in de zin van artikel 310 Sr.

A
  1. In het Elektriciteitsarrest heeft de Hoge Raad analoog geredeneerd.
    ==>
    Analoog redeneren in het materiële strafrecht is, vanwege het legaliteitsbeginsel, immers verboden. Toch redeneert de Hoge Raad hier niet analoog. Hij zegt immers niet iets als: enig goed is eigenlijk een stoffelijk voorwerp; een stoffelijk voorwerp valt onder het ruimere begrip vermogensobject; elektrische energie is ook een vermogensobject; dus we passen artikel 310 analoog toe.
22
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Uit het Veearts-arrest (HR, 1933) komt naar voren dat wanneer de wederrechtelijkheid geen bestanddeel is, dan is het wel een element (ongeschreven strafbaarheidsvoorwaarde) waaraan moet zijn voldaan wil iemand kunnen worden gestraft.
2. Uit het Melk en water -arrest (HR, 1916) komt het ‘geen straf zonder schuld’-beginsel, wat hier begrepen moet worden als: geen schuld zonder verwijtbaarheid.
3. Staat wederrechtelijkheid niet in de delictsomschrijving, dan is het een element. Als dit element niet wordt vervuld, dan is de delictsomschrijving wel vervuld, en dus is er sprake van een strafbaar gepleegd feit.
4. Indien de wederrechtelijkheid is opgenomen in de delictsomschrijving, is het een bestanddeel. Als dit bestanddeel niet wordt vervuld, is het delict niet gepleegd.

A
  1. Staat wederrechtelijkheid niet in de delictsomschrijving, dan is het een element. Als dit element niet wordt vervuld, dan is de delictsomschrijving wel vervuld, en dus is er sprake van een strafbaar gepleegd feit.==>
    ==> Wel correct:
    Staat wederrechtelijkheid niet in de delictsomschrijving, dan is het een element. Als dit element niet wordt vervuld, dan is de delictsomschrijving wel vervuld. Er is dan echter nog steeds geen sprake van een strafbaar gepleegd feit, omdat de wederrechtelijkheid alsnog ontbreekt (let op: wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid zijn onderdelen van de definitie van een strafbaar feit).
23
Q

Welke stelling mbt wederrechtelijkheid is onjuist?
1. Wederrechtelijkheid is een voorwaarde voor het aannemen van strafbaarheid.
2. Het gaat om de wederrechtelijkheid van de dader.
3. Er kunnen namelijk (uitzonderlijke) omstandigheden aanwezig zijn die het (strafbare) gedrag rechtvaardigen. Dit is een rechtvaardigingsgrond.
4. Bij een rechtvaardigingsgrond wordt de delictsomschrijving wel vervuld, waardoor het feit bewezen wordt verklaard. Er wordt echter niet voldaan aan de wederrechtelijkheid, waardoor er geen straf wordt opgelegd. Er volgt ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR).

A
  1. Het gaat om de wederrechtelijkheid van de dader.
    ==> Gedraging
24
Q

Zoek in de wettenbundel artikel 287 Sr op. Hieronder staat welke woorden in dit artikel iets vormen. Wat is onjuist?
1. de strafbepaling: Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag.
2. de delictsomschrijving: Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft.
3. de kwalificatie-aanduiding: Doodslag
4. de strafbedreiging: Gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie.

A
  1. de strafbepaling: Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag.
    ==> Moet zijn:
  2. de strafbepaling: Hij die opzettelijk een ander van het leven berooft, wordt, als schuldig aan doodslag, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie. ==> Het hele artikel is de strafbepaling
25
Q

Welk van onderstaande aspecten is geen aspect van het legaliteitsbeginsel?
1. het verbod van terugwerkende kracht
2. het rechtszekerheidsbeginsel
3. het ne bis in idem-beginsel
4. het verbod van analoge interpretatie

A
  1. het ne bis in idem-beginsel
    ==> Het verbod van analoge interpretatie, het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht zijn aspecten van het legaliteitsbeginsel. Zie par. 2.3 in het handboek en de aanvullende tekst op de cursussite.
    Het ne bis in idem-beginsel houdt in dat iemand niet twee keer voor hetzelfde feit vervolgd kan worden. Het is een vervolgingsbeletsel en heeft betrekking op de vraag of het OM ontvankelijk is in de vervolging. Het is daarmee geen aspect van het legaliteitsbeginsel.
26
Q

Welke is de heersende causaliteitstheorie?
1. Conditio sine qua non theorie
2. Redelijke toerekening
3. Voorzienbaarheidsleer
4. Causa proxima leer

A
  1. Redelijke toerekening
27
Q

Het materieel strafrecht bepaalt welk gedrag strafbaar is aan de hand van… (vul in) die in de wet zijn vastgelegd.
1. verbodsbepalingen
2. strafbepalingen
3. kwalificatie-aanduidingen
4. strafbare feiten

A
  1. verbodsbepalingen
28
Q

Welke causaliteitstheorie redeneert dat de veroorzakende factor het dichtstbij het gevolg ligt en om die reden in juridisch opzicht als oorzaak moet gelden?
1. Conditio sine qua non theorie
2. Redelijke toerekening
3. Voorzienbaarheidsleer
4. Causa proxima leer

A
  1. Causa proxima leer
29
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Voor het aannemen van strafbaarheid moet de menselijke gedraging vallen binnen de grenzen van de wettelijke delictsomschrijving. Dit volgt uit het materieelstrafrechtelijk legaliteitsbeginsel van art. 1 Sr.
2. Kwalificatie is het proces waarin de rechter de bewezenverklaarde feitelijke gedraging uit de tenlastelegging onder een wettelijke delictsomschrijving moet plaatsen (dwz juridisch benoemen).
3. Indien de menselijke gedraging niet kan worden gekwalificeerd, moet de rechter de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging (OVAR).
4. In het Elektriciteit-arrest (HR 23 mei 1921) was de kwalificatie als diefstal niet mogelijk omdat elektriciteit geen “goed” is, zoals staat in de delictsomschrijving van diefstal.

A
  1. In het Elektriciteit-arrest (HR 23 mei 1921) was de kwalificatie als diefstal niet mogelijk omdat elektriciteit geen “goed” is, zoals staat in de delictsomschrijving van diefstal.
    ==>
    Voor het aannemen van diefstal is (en was) het nodig dat het begrip ‘elektriciteit’ onder de term ‘goed’ valt. De Hoge Raad heeft bepaald dat elektriciteit geaccumuleerd kan worden, overgebracht kan worden en een zekere waarde vertegenwoordigt in het economisch verkeer en op één lijn kan worden gesteld met stoffelijke zaken. Deze overweging van de Hoge Raad laat blijken dat elektriciteit een goed is en dus ook kan worden weggenomen.
30
Q

In welk geval is sprake van een misdrijf?
1. Bij de delicten in het Derde Boek van het WvSr.
2. In het geval van zonder opzet in strijd met artikel 2 Opiumwet handelen.
3. In geval van het zonder vergunning of verlof dragen van een automatisch vuurwapen.
4. Handelen in strijd met artikel 26 Wet Economische Delicten.

A
  1. Handelen in strijd met artikel 26 Wet Economische Delicten.
    ==>
  2. Het Derde Boek van het WvSr geeft juist de overtredingen weer: zie het kopje in het wetboek.
  3. Wanneer er zonder opzet gehandeld wordt in strijd met artikel 2 opiumwet betreft het een overtreding. Zie artikel 13 Opiumwet: ‘De in artikel 10, eerste lid (…) strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen’. Kijken we naar artikel 10, eerste lid, Opiumwet, dan wordt daar als eerste, onder sub a, ‘artikel 2’ genoemd. Artikel 2 Opiumwet is dus een overtreding.
  4. Hetzelfde systeem wordt gehanteerd in de Wet wapens en munitie (hierna: WWM). Achteraan in de wet, in artikel 56, staat dat de in artikel 54 WWM opgesomde feiten overtredingen zijn. In artikel 54 WWM wordt genoemd ‘artikel 27, eerste lid’. Het dragen van een wapen van categorie II is dus een overtreding. In artikel 2 WWM worden de verschillende categorieën wapens genoemd. Vuurwapens, geschikt om automatisch te vuren, worden daar genoemd in categorie II (sub 2).
  5. In artikel 2, vijfde lid, Wet Economische Delicten (hierna: WED) wordt bepaald dat de delicten die in artikel 1, sub 5, WED worden genoemd, misdrijven zijn. Artikel 26 wordt daar inderdaad genoemd.
31
Q

Casus: een slachtoffer van een verkeersongeluk overlijdt aan een medische complicatie – letale longembolie – nav het (bij het ongeluk) opgelopen letsel.
Volgens welke causaliteitstheorie is het ongeluk de oorzaak van de dood?
1. Conditio sine qua non theorie
2. Redelijke toerekening
3. Voorzienbaarheidsleer
4. Causa proxima leer

A
  1. Redelijke toerekening
    ==>
    In het Letale Longembolie-arrest (HR 12 september 1978, NJ 1979/60) heeft Hoge Raad de redelijke toerekening als geldend recht beschouwd. De rechtspraak laat zien dat de specifieke omstandigheden van het geval moeten laten blijken wanneer er een oorzakelijk verband is en of het vervolgens redelijk is om dit de verdachte toe te rekenen.
32
Q

Welke stelling over een strafbepaling is NIET juist:
1. Een strafbepaling bevat een delictsomschrijving, een kwalificatie-aanduiding en een strafbedreiging.
2. De delictsomschrijving bepaalt welke gedraging strafbaar is.
3. De kwalificatie-aanduiding geeft een naam voor het gedrag, in juridisch opzicht.
4. De strafbedreiging bepaalt welk soort straf kan worden opgelegd met een strafminimum en een strafmaximum.

A
  1. De strafbedreiging bepaalt welk soort straf kan worden opgelegd met een strafminimum en een strafmaximum.
    ==> Geen strafminimum