LE10 Flashcards

Een inleiding op het strafprocesrecht

1
Q

Kan een raadsman opgeroepen worden als getuige in de zaak tegen zijn cliënt? En zo ja, heeft hij dan ook een spreekplicht?
1. Nee, als de raadsman wordt opgeroepen als getuige tegen zijn cliënt, hoeft hij niet te verschijnen.
2. Als de raadsman wordt opgeroepen als getuige tegen zijn cliënt, moet hij verschijnen, en heeft hij spreekplicht, zolang er geen ernstige bezwaren gelden.
3. Als de raadsman wordt opgeroepen als getuige tegen zijn cliënt, moet hij verschijnen, en kan hij zich beroepen op het verschoningsrecht voor professionele geheimhouders (art. 218 Sv).
4. Als de raadsman wordt opgeroepen als getuige tegen zijn cliënt, moet hij verschijnen, maar heeft hij als getuige geen spreekplicht.

A
  1. Als de raadsman wordt opgeroepen als getuige tegen zijn cliënt, moet hij verschijnen, en kan hij zich beroepen op het verschoningsrecht voor professionele geheimhouders (art. 218 Sv).
    ==> Antwoord 4 is onjuist vanwege de referentie naar “getuige”. Getuigen hebben een spreekplicht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In de arresten ‘Hollende kleurling’ (Hof Amsterdam 3 juni 1977, ECLI:NL:GHAMS:1977:AB7142, NJ 1978/601) en ‘Damrak’ (HR 6 december 1983, ECLI:NL:PHR:1983:AB9590) speelde de rechtsvraag of er voldoende feiten en omstandigheden waren om te kunnen vaststellen dat er op het moment van uitoefening van opsporingsbevoegdheden sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Deze vraag wordt verschillend beantwoord door de rechters: onvoldoende respectievelijk voldoende feiten en omstandigheden.

Welke stelling is onjuist?
1. In beide arresten doen verbalisanten een beroep op hun ervaring en bekendheid ter plaatse. In het arrest ‘Hollende kleurling’ stelde de verbalisant dat de verdachte uit de richting komt rennen van een café dat bij hem bekend staat als een ‘verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen’. In het arrest ‘Damrak’ stelt de verbalisant dat hij uit ervaring en bekendheid ter plekke weet dat ‘er een grote kans is dat er drugs verhandeld worden als ik buitenlandse blanken en negers in de omgeving Zeedijk-Damrak met elkaar contact zie hebben’.
2. Het verschil tussen de twee zaken is dat in ‘Hollende kleurling’ de verbalisanten de verdachte niet in het café hebben gezien, maar hem slechts uit de richting van het café zagen rennen, terwijl in ‘Damrak’ de verbalisanten de verdachten ter plaatse waarnamen op het moment dat ze het verdachte gedrag vertoonden.
3. 1+2 zijn juist
4. 1+2 zijn onjuist

A
  1. 1+2 zijn juist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gesteld zou kunnen worden dat er vier gradaties van verdenking zijn.
Wat is de juiste volgorde als u de gradaties van licht naar zwaar zou weergeven?
1. Aanwijzingen, redelijk vermoeden, ernstige bezwaren, rechterlijke overtuiging.
2. Redelijk vermoeden, aanwijzingen, ernstige bezwaren, rechterlijke overtuiging.
3. Aanwijzingen, redelijk vermoeden, rechterlijke overtuiging, ernstige bezwaren.
4. Ernstige bezwaren, redelijk vermoeden, aanwijzingen, rechterlijke overtuiging.

A
  1. Aanwijzingen, redelijk vermoeden, ernstige bezwaren, rechterlijke overtuiging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De officier van justitie krijgt het woord om aan te geven wat de uitspraak van de rechtbank zou moeten zijn en welke straf opgelegd zou moeten worden. Dit heet:
1. Dagvaarding
2. Tenlatelegging
3. Requisitoir
4. Pleidooi

A
  1. Requisitoir
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke stelling ten aanzien van de positie van de verdediging in het strafproces is juist?
1. De verdachte heeft de plicht ter terechtzitting te verschijnen.
2. Tijdens het politieverhoor is de verdachte verplicht om te antwoorden op vragen.
3. Een gedagvaarde verdachte heeft het recht alle processtukken in zijn of haar zaak in te zien.
4. Gedurende het gehele strafproces moet de verdachte zich bij laten staan door een raadsman.

A
  1. Een gedagvaarde verdachte heeft het recht alle processtukken in zijn of haar zaak in te zien.
    ==>
    De verdachte heeft in beginsel geen verschijningsplicht. Hij heeft wel het recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, maar hij mag er ook voor kiezen niet te komen. Dit moet gerespecteerd worden, tenzij de rechter het wenselijk acht dat de verdachte wel aanwezig is (artikel 278, tweede lid, Sv). In dat geval spreken we van een last tot medebrenging.

Een gedagvaarde verdachte heeft recht alle processtukken in zijn of haar zaak te zien. Dit recht kan weliswaar beperkt worden in het vooronderzoek (artikel 30 lid 3 Sv), maar deze beperking vervalt zodra de dagvaarding is uitgereikt (artikel 33 Sv).

Een verdachte is niet verplicht om te antwoorden op vragen. Hij mag zich juist beroepen op zijn zwijgrecht (artikel 29 Sv) en de verhorend ambtenaar is ook verplicht de verdachte hierop te wijzen voorafgaande aan het verhoor. Dit heet de cautie (artikel 29, tweede lid, Sv).

De verdachte heeft recht op rechtsbijstand, maar hij is niet verplicht om zich te laten bijstaan door een raadsman (artikel 28 Sv). Het uitgangspunt van artikel 6 EVRM is dat de verdachte het recht heeft om zichzelf te verdedigen (artikel 6, derde lid onder c, EVRM).
Zie par. 7.3.3 Grondtrekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Het college van procureurs-generaal heeft de leiding over het OM.
2. De Minister van Justitie en Veiligheid is politiek verantwoordelijk voor het OM.
3. De reclassering heeft zowel adviserende als toezichthoudende taken, en is belast met het toezicht op de naleving van voorwaarden die een verdachte heeft opgelegd gekregen.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Ieder arrondissement heeft een eigen kantoor van het OM, hetgeen “parket” heet.
2. Arrondissementsparket is een kantoor in de hoofdplaats van de rechtbank. Hier werken officieren van justitie onder leiding van een hoofdofficier van justitie.
3. Ressortparket is een kantoor van het OM in een ressort. Hier werken de advocaten-generaal en procureur-generaal.
4. Het landelijk parket is verantwoordelijk voor aanpak van (internationale) georganiseerde criminaliteit
5. Het functioneel parket dient voor opsporing en vervolging van milieudelicten, economische delicten en fraude.

A
  1. Ressortparket is een kantoor van het OM in een ressort. Hier werken de advocaten-generaal en procureur-generaal.
    ==> Moet zijn:
  2. Ressortparket is een kantoor van het OM in een ressort. Hier werken de advocaten-generaal en hoofdadvocaat-generaal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke stelling over de rechten van de verdachte is onjuist?
1. Nemo tenetur, oftewel het zwijgrecht, houdt in dat niemand gedwongen mag worden om een verklaring af te leggen (art. 29 Sv). Daarom geldt een pressieverbod: er mag op de verdachte geen ongeoorloofde druk worden uitgeoefend.
2. De verdachte moet op de hoogte worden gesteld van zijn zwijgrecht (art. 29 lid 2 Sv); dit heet cautie. Cautie is nodig voor ieder verhoor van de verdachte.
3. Als geen cautie wordt gegeven aan de verdachte, leidt dit er altijd toe dat de verklaring van de verdachte niet voor het bewijs mag worden gebruikt (art. 359a Sv).
4. Bij ondervraging van personen die geen verdachte zijn, is geen cautie nodig. De ondervraagde personen zijn niet verplicht te antwoorden. Als ze zwijgen, mag dit niet leiden tot verdenking.

A
  1. Als geen cautie wordt gegeven aan de verdachte, leidt dit er altijd toe dat de verklaring van de verdachte niet voor het bewijs mag worden gebruikt (art. 359a Sv).
    ==>
    Dit geldt alleen als de verdachte door cautieverzuim daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad (dat zal dus niet bij een jurist gebeuren, want die wordt geacht het zwijgrecht te kennen).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Lees dit citaat:
‘De kern hiervan [het aanpakken van criminaliteit] is dat er in ons land, net als in veel andere westerse landen, een controlecultuur is ontstaan, die onder andere wordt gekenmerkt door meer nadruk op het vroegtijdig herkennen en beheersen van veiligheidsrisico’s en een intensivering van toezicht, handhaving en opsporing. Deze controlecultuur is ook van invloed op het politieparadigma dat dominant is. De politie is opgeschoven van een sterk lokale, bestuurlijk georiënteerde en op acceptatie gerichte politie naar een meer gecentraliseerde, justitieel georiënteerde en op repressie gerichte politie. In dit meer repressieve politieparadigma speelt de wens om in te grijpen voordat het onheil is geschied een belangrijke rol. Mede in het verlengde hiervan zijn de controlebevoegdheden van de politie in de afgelopen tien tot vijftien jaar uitgebreid. Daarnaast is de politie op zoek gegaan naar mogelijkheden om binnen de bestaande bevoegdheden haar oriëntatie op vroegtijdig opsporen te versterken.’
Bovenstaand citaat illustreert:
1. dat de scheidslijn tussen toezicht en opsporing steeds vager wordt.
2. dat preventieve/proactieve controle belangrijker is dan opsporing.
3. dat opsporing belangrijker is dan preventieve/proactieve controle.
4. dat de scheidslijn tussen toezicht en mensenrechten steeds vager wordt.

A
  1. dat de scheidslijn tussen toezicht en opsporing steeds vager wordt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Nederland is verdeeld in 4 ressorten, die vervolgens weer zijn onderverdeeld in 11 arrondissementen. Elk ressort heeft een eigen gerechtshof.
2. De kantonrechter oordeelt over overtredingen; en de politierechter oordeelt over eenvoudige misdrijven.
3. Over zaken met minderjarige verdachten oordeelt de kinderrechter.
4. Raadsheren zijn advocaten die de verdachten adviseren en met hem de verdediging voeren.

A
  1. Raadsheren zijn advocaten die de verdachten adviseren en met hem de verdediging voeren.
    ==>
    Raadsman: advocaat die de verdachte adviseert en met hem de verdediging voert.
    Hoe worden rechters bij het gerechtshof en bij de Hoge Raad genoemd?: raadsheren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is art. 56 lid 1 Sv een discretionaire bevoegdheid?
“De officier van justitie of de hulpofficier, voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht”.
1. Ja
2. Nee

A
  1. Ja
    Discretionaire bevoegdheden: de betrokken autoriteit is vrij om te beslissen of zij een bevoegdheid wel of niet uitvoeren (bijv. de politie mag iemand aanhouden; maar dat is niet verplicht).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wie heeft de leiding over het opsporingsonderzoek?
1. De burgemeester.
2. De officier van justitie.
3. De rechter-commissaris.
4. De politie.

A
  1. De officier van justitie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Moet een een veroordelend vonnis nog andere elementen bevatten, anders dan (1) bewezenverklaring, (2) bewijsmiddelen, (3) opgelegde straf, en (4) motivering van de beslissing?
1. Ja
2. Nee

A
  1. Nee
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Spreekrecht van het slachtoffer houdt in dat het slachtoffer…
1. tijdens het onderzoek ter terechtzitting mag vertellen over hoe hij strafbare feit heeft waargenomen
2. tijdens het onderzoek ter terechtzitting mag vertellen over de gevolgen die het strafbare feit voor hem hebben gehad
3. tijdens het voorbereidende onderzoek mag vertellen over de gevolgen die het strafbare feit voor hem hebben gehad
4. een verklaring mag afleggen, schriftelijk of mondeling, met zijn getuigenis.

A
  1. tijdens het onderzoek ter terechtzitting mag vertellen over de gevolgen die het strafbare feit voor hem hebben gehad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke stelling mbt het arrest ‘Damrak’ (HR 6 december 1983, NJ 1984/442) is onjuist?
1. Het Damrak arrest en het Hollende Kleurling arrest gingen over de vraag of er een redelijk vermoeden bestond voor de aanhouding van verdachte, waarna bewijsmateriaal is verkregen. De HR wijzigde echter in het Damrak arrest de eerdere jurisprudentie van het Hof Amsterdam uit het Hollende Kleurling arrest (Hof Amsterdam 3 juni 1977, NJ 1978/601).
2. Het bewijsmateriaal is onrechtmatig verkregen, aangezien verbalisanten ten tijde van de aanhouding van verdachte ten aanzien van hem geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit konden hebben
3. De HR bepaalde dat hoewel een redelijk vermoeden niet louter op intuïtie gebaseerd mag zijn, mag wel rekening gehouden worden met de ervaring en plaatselijke bekendheid van betrokken opsporingsambtenaren.
4. Dit arrest gaat over de scheidslijn tussen etnisch profileren en een gerechtvaardigd redelijk vermoeden gebaseerd op ervaring en bekendheid ter plaatse is vrij dun.
5. 1+2 zijn onjuist
6. 3+4 zijn onjuist

A
  1. 1+2 zijn onjuist
    ==>
    mbt 1: Dit was geen wijziging van jurisprudentie. Er golden andere omstandigheden bij de zaken, waardoor de uitspraken anders zijn.
    mbt 2: dit was het verweer; de HR vond het middel ongegrond.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke stelling mbt het Hollende (rennende) Kleurling arrest (Hof Amsterdam 3 juni 1977, NJ 1978/601) is onjuist?
1. Dit arrest illustreert het ‘objectiviteitsvereiste’ van “redelijk vermoeden”; het redelijke vermoeden moet objectiveerbaar zijn.
2. In dit arrest is er sprake van onrechtmatig verkregen bewijs.
3. De hollende man was wel verdachte, echter er bestonden geen ernstige bezwaren waardoor de fouillering onrechtmatig was.
4. Alle stellingen zijn onjuist.

A
  1. De hollende man was wel verdachte, echter er bestonden geen ernstige bezwaren waardoor de fouillering onrechtmatig was.
    ==> Deze zaak ging er in de eerste plaats om of de man überhaupt verdachte was geweest in de zin van artikel 27 Sv. Het Hof bepaalde van niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke stelling over de rechten van de verdachte is onjuist?
1. De verdachte heeft recht om alle processtukken die met zijn zaak te maken hebben in te zien, tenzij het in het belang van het onderzoek is dat kennisneming wordt beperkt.
2. De verdachte is verplicht ter terechtzitting te verschijnen. Als hij dit niet doet, zal de rechter een last tot medebrenging uitbrengen (artikel 278, tweede lid, Sv).
3. Als de dagvaarding is uitgereikt moet de verdachte volledige beschikking over alle processtukken krijgen.
4. Een verdachte heeft het recht op een tolk wanneer hij de Nederlandse taal niet begrijpt.

A
  1. De verdachte is verplicht ter terechtzitting te verschijnen. Als hij dit niet doet, zal de rechter een last tot medebrenging uitbrengen (artikel 278, tweede lid, Sv).
    ==>
    De verdachte heeft NIET de plicht ter terechtzitting te verschijnen.
    * Hij heeft wel het recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, maar hij mag er ook voor kiezen niet te komen.
    * Dit moet gerespecteerd worden, tenzij de rechter het wenselijk acht dat de verdachte wel aanwezig is (artikel 278, tweede lid, Sv). In dat geval spreken we van een last tot medebrenging.
18
Q

Welke ambtenaar behoort niet tot het Openbaar Ministerie?
1. De hoofdofficier van justitie.
2. De officier van justitie.
3. De rechter-commissaris.
4. De advocaat-generaal.

A
  1. De rechter-commissaris.
    ==> De (hoofd)OvJ en de A-G behoren tot het OM. Dit is geregeld in art. 125 onder a en b Wet RO jo. art. 1 onder b sub 6 en 7 Wet RO.
    De rechter commissaris (R.C.) behoort tot de rechterlijke macht en wel de zittende magistratuur (art. 46 Wet RO).
    Zie par. 7.3.1.
19
Q

Welke stelling over strafvordering is onjuist?
1. De vervolging begint alleen nadat de verdachte wordt gedagvaard, en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen.
2. Rechtsmiddelen zijn middelen om een beslissing van een overheidsinstantie te kunnen aanvechten.
3. Het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel bevat zowel een materieelrechtelijk legaliteitsbeginsel als ook een formeelrechtelijk legaliteitsbeginsel.
4. De eerste drie boeken van het Wetboek van Strafvordering gaan over opsporingsbevoegdheden, het strafproces in eerste aanleg, en rechtsmiddelen.

A
  1. De vervolging begint alleen nadat de verdachte wordt gedagvaard, en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen.
    ==> Mbt 1:
    Twee manieren om vervolging te starten:
    * De verdachte wordt gedagvaard, en een zittingsrechter moet op initiatief van de officier van justitie en beslissing nemen in een strafzaak.
    * De officier van justitie vraagt aan de rechter-commissaris een verdachte in bewaring te stellen.
    ==> Mbt 3:
    * Materieelrechtelijk legaliteitsbeginsel (artikel 1 Sr): ‘Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling’.
    * Formeelrechtelijk legaliteitsbeginsel (artikel 1 Sv): ‘Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien’.
20
Q

In de arresten ‘Hollende kleurling’ (Hof Amsterdam 3 juni 1977, ECLI:NL:GHAMS:1977:AB7142, NJ 1978/601) en ‘Damrak’ (HR 6 december 1983, ECLI:NL:PHR:1983:AB9590) speelde de rechtsvraag of er voldoende feiten en omstandigheden waren om te kunnen vaststellen dat er op het moment van uitoefening van opsporingsbevoegdheden sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Deze vraag wordt verschillend beantwoord door de rechters: onvoldoende respectievelijk voldoende feiten en omstandigheden.
Waarom kwamen de rechters in deze zaken tot een andere uitkomst?
1. Het verschil tussen de twee zaken is dat in ‘Hollende kleurling’ de verbalisanten de verdachte geen cautie hebben gegeven, terwijl in ‘Damrak’ de verbalisanten de verdachten ter plaatse wel cautie hebben gegeven.
2. Het verschil tussen de twee zaken is dat in ‘Hollende kleurling’ de verbalisanten de verdachte niet in het café hebben gezien, maar hem slechts uit de richting van het café zagen rennen, terwijl in ‘Damrak’ de verbalisanten de verdachten ter plaatse waarnamen op het moment dat ze het verdachte gedrag vertoonden.
3. Het verschil tussen de twee zaken is dat in ‘Hollende kleurling’ de verdachte een onbekende was, terwijl in ‘Damrak’ de verdachten bekende criminelen waren, waardoor een redelijk vermoeden kon worden vastgesteld.
4. Het verschil tussen de twee zaken is dat in ‘Hollende kleurling’ de verdachte kleurling was, en was er sprake van ethnische profilering, terwijl in ‘Damrak’ de verdachten blank waren, en er geen sprake was van ethnische profilering.

A
  1. Het verschil tussen de twee zaken is dat in ‘Hollende kleurling’ de verbalisanten de verdachte niet in het café hebben gezien, maar hem slechts uit de richting van het café zagen rennen, terwijl in ‘Damrak’ de verbalisanten de verdachten ter plaatse waarnamen op het moment dat ze het verdachte gedrag vertoonden.
21
Q

… (vul in) gaat om de vraag: zijn er minder vergaande alternatieven voorhanden, waarmee het zelfde doel bereikt kan worden?
… (vul in) gaat om de vraag of de gekozen methode in verhouding staat met het te bereiken doel.
Het gelijkheidsbeginsel bepaalt dat … gevallen moeten ongelijk worden behandeld …
1. Subsidiariteit… Proportionaliteit… ongelijke… naar de mate van ongelijkheid
2. Subsidiariteit… De specialiteitseis… gelijke… naar de mate van gelijkheid
3. Proportionaliteit… De specialiteitseis… ongelijke… naar de mate van ongelijkheid
4. Redelijkheid en billijkheid… Proportionaliteit… ongelijke… naar de mate van ongelijkheid

A
  1. Subsidiariteit… Proportionaliteit… ongelijke… naar de mate van ongelijkheid
22
Q

Welke stelling over het opsporingsonderzoek is onjuist?
1. Het begint nav een verdenking, bijvoorbeeld een aangifte.
2. Het doel ervan is het nemen van strafvorderlijke beslissingen: de zaak wel of niet aan de rechter voor te leggen.
3. Voorbereidend onderzoek is de verzamelnaam van al het onderzoek dat vooraf gaat aan he onderzoek ter terechtzitting.
4. Bij het opsporingsonderzoek wordt bewijsmateriaal verzameld, dat in een dossier wordt opgenomen. Aan de hand van het dossier wordt de zaak beoordeeld. Wanneer de rechter-commissaris beslist om de zaak niet voor de rechter te brengen, noemen we dit “sepot”.

A
  1. Bij het opsporingsonderzoek wordt bewijsmateriaal verzameld, dat in een dossier wordt opgenomen. Aan de hand van het dossier wordt de zaak beoordeeld. Wanneer de rechter-commissaris beslist om de zaak niet voor de rechter te brengen, noemen we dit “sepot”.
    ==>
    Moet zijn:
  2. Bij het opsporingsonderzoek wordt bewijsmateriaal verzameld, dat in een dossier wordt opgenomen. Aan de hand van het dossier wordt de zaak beoordeeld. Wanneer de OFFICIER VAN JUSTITIE beslist om de zaak niet voor de rechter te brengen, noemen we dit “sepot”.
23
Q

Wie heeft de leiding over het opsporingsonderzoek?
1. De burgemeester.
2. De officier van justitie.
3. De rechter-commissaris.
4. De politie.

A
  1. De officier van justitie.
    ==> Zie paragraaf 7.3.1 en 7.4.1 (tekstboek) en artikel 132a Sv.
24
Q

Gesteld zou kunnen worden dat er vier gradaties van verdenking zijn.
Wat is de juiste volgorde als u de gradaties van licht naar zwaar zou weergeven?
1. Aanwijzingen, redelijk vermoeden, ernstige bezwaren, rechterlijke overtuiging.
2. Redelijk vermoeden, aanwijzingen, ernstige bezwaren, rechterlijke overtuiging.
3. Aanwijzingen, redelijk vermoeden, rechterlijke overtuiging, ernstige bezwaren.
4. Ernstige bezwaren, redelijk vermoeden, aanwijzingen, rechterlijke overtuiging.

A
  1. Aanwijzingen, redelijk vermoeden, ernstige bezwaren, rechterlijke overtuiging.
    ==> De juiste volgorde is: aanwijzingen, redelijk vermoeden, ernstige bezwaren, rechterlijke overtuiging. Het gaat hier overigens om een glijdende schaal, waarbij de overgangen van de ene gradatie naar de andere heel geleidelijk gaan. Met name de scheidslijn tussen ‘redelijk vermoeden’ en ‘ernstige bezwaren’ is vrij vaag. Het hangt vooral van de specifieke omstandigheden van het geval af en het is dus belangrijk om jurisprudentie te bestuderen om zo vast te stellen wat de belangrijkste toetsingscriteria zijn. Zie de cursussite week 10 onder 10.2 “Verdenking”’.
25
Q

Casus:
Twee agenten surveilleren in de buurt van de Warmoesstraat in het centrum van Amsterdam. Zij zien een man met een donkere huidskleur op hen af komen rennen uit de richting van het café Caribian Nights. Dit café stond bij de politie bekend als een verzamelplaats van handelaren in en gebruikers van verdovende middelen. De man houdt zijn hand stevig in zijn linker jaszak. De agenten vermoeden op grond hiervan dat de man verdovende middelen bij zich draagt en houden hem staande. Wanneer de man weigert zich te legitimeren, besluiten de agenten hem te fouilleren. De man verzet zich hiertegen. Tijdens de schermutseling haalt de man zijn hand uit de jaszak en valt een wikkel heroïne op de grond. De man wordt vervolgd wegens heroïnebezit (strafbaar gesteld in de Opiumwet) en wegens wederspannigheid (art. 180 Sr).
Waar is de man strafbaar voor?
1. Wederspannigheid
2. Heroïnebezit
3. Heroïnebezit en wederspannigheid
4. Noch Heroïnebezit, noch wederspannigheid

A
  1. Noch Heroïnebezit, noch wederspannigheid
    ==> De feiten en omstandigheden die tot de fouillering aanleiding gaven, waren niet voldoende om er een verdenking op te funderen. Het enige dat de agenten hadden waargenomen, was dat een donkere man aan kwam rennen uit de richting van een bepaald café waarvan bekend was dat er drugs werden verhandeld, terwijl hij zijn hand in zijn linkerjaszak hield. Dit leverde op zichzelf geen grond voor verdenking op, laat staan voor ernstige bezwaren. 85 Het hof sprak de man daarom vrij van de ten laste gelegde wederspannigheid (art. 180 Sr). Ook van het heroïnebezit werd de man vrijgesproken, omdat het bewijsmateriaal (de heroïnewikkel) op onrechtmatige wijze was verkregen en daarom werd uitgesloten als bewijsmiddel.
    In een iets andere situatie was de uitspraak van het hof wellicht anders uitgevallen. Stel dat de agenten de man uit het café zagen komen en dat hij plotseling wegrende op het moment dat hij de agenten zag. Was er dan mogelijk wél sprake geweest van een verdachte? Waarschijnlijk wel.
    Zie boek, p. 85-86.
26
Q

Welke stelling ten aanzien van de positie van de verdediging in het strafproces is juist?
1. De verdachte heeft de plicht ter terechtzitting te verschijnen.
2. Tijdens het politieverhoor is de verdachte verplicht om te antwoorden op vragen.
3. Een gedagvaarde verdachte heeft recht alle processtukken in zijn of haar zaak in te zien.
4. Gedurende het gehele strafproces moet de verdachte zich bij laten staan door een raadsman.

A
  1. Een gedagvaarde verdachte heeft recht alle processtukken in zijn of haar zaak in te zien.
    ==>
    De verdachte heeft in beginsel geen verschijningsplicht. Hij heeft wel het recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, maar hij mag er ook voor kiezen niet te komen. Dit moet gerespecteerd worden, tenzij de rechter het wenselijk acht dat de verdachte wel aanwezig is (artikel 278, tweede lid, Sv). In dat geval spreken we van een last tot medebrenging.

Een gedagvaarde verdachte heeft recht alle processtukken in zijn of haar zaak te zien. Dit recht kan weliswaar beperkt worden in het vooronderzoek (artikel 30 lid 3 Sv), maar deze beperking vervalt zodra de dagvaarding is uitgereikt (artikel 33 Sv).

Een verdachte is niet verplicht om te antwoorden op vragen. Hij mag zich juist beroepen op zijn zwijgrecht (artikel 29 Sv) en de verhorend ambtenaar is ook verplicht de verdachte hierop te wijzen voorafgaande aan het verhoor. Dit heet de cautie (artikel 29, tweede lid, Sv).

De verdachte heeft recht op rechtsbijstand, maar hij is niet verplicht om zich te laten bijstaan door een raadsman (artikel 28 Sv). Het uitgangspunt van artikel 6 EVRM is dat de verdachte het recht heeft om zichzelf te verdedigen (artikel 6, derde lid onder c, EVRM).
Zie par. 7.3.3 Grondtrekken.

27
Q

Welke stelling is onjuist?
1. Vóór het begin van vervolging is iemand een verdachte als op grond van feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden naar voren komt dat er sprake is van schuld aan een strafbaar feit. Wanneer er eenmaal een rechter bij de zaak betrokken is, is de verdachte diegene tegen wie de vervolging is ingesteld.
2. Het moment waarop een verdenking ontstaat valt in principe samen met het moment waarop er een verdachte is.
3. Er bestaan verschillende gradaties van verdenking. Oplopend van lichtste vorm van verdenking naar zwaarste vorm van verdenking zijn dat: aanwijzingen, redelijk vermoeden, ernstigen bezwaren, rechtelijke overtuiging.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Het moment van waarop een verdenking ontstaat valt in principe samen met het moment waarop er een verdachte is.
    ==>
    Het moment van waarop een verdenking ontstaat kan afwijken van het moment waarop er een verdachte is. Er wordt bijvoorbeeld ergens een lijk gevonden, waarop duidelijk sporen van geweld zichtbaar zijn. Dat het hier gaat om een misdrijf, staat buiten twijfel. Een opsporingsonderzoek kan dus gestart worden, op dat moment is er echter nog geen verdachte, die komt – als het goed is – pas op een later moment in het opsporingsonderzoek in beeld.
28
Q

Wat is geen procesfase?
1. Opsporingsonderzoek
2. Onderzoek ter terechtzitting
3. Beraadslaging en uitspraak
4. Rechtsmiddelen
5. Tenuitvoerlegging
6. Alle opties zijn procesfasen.

A
  1. Alle opties zijn procesfasen.
29
Q

Het beginsel van redelijke en billijke belangenafweging omvat NIET:
1. De eis van subsidiariteit
2. De eis van Proportionaliteit
3. De eis van fair play
4. Het verbod op willekeur

A
  1. De eis van fair play
30
Q

Welke stelling mbt het onderzoek ter terechtzitting is onjuist?
1. Bij het onderzoek ter terechtzitting staat het achterhalen van wat er precies is gebeurd centraal, dus de materiële waarheid.
2. De juiste volgorde is: requisitoir, pleidooi, repliek, dupliek
3. Nadat het OM een standpunt neemt, mag de verdediging daarop reageren.
4. Alle stellingen zijn juist.

A
  1. Alle stellingen zijn juist.
31
Q

In Nederland zijn er:
1. 10 rechtbanken, 4 gerechtshoven en 1 Hoge Raad.
2. 11 rechtbanken, 5 gerechtshoven en 1 Hoge Raad.
3. 14 rechtbanken, 6 gerechtshoven en 1 Hoge Raad.
4. Geen van deze opties is juist.

A
  1. Geen van deze opties is juist.
    ==> 11 rechtbanken, 4 gerechtshoven en 1 Hoge Raad.
32
Q

Wat is geen beginsel van een behoorlijke procesorde?
1. Beginsel van redelijke en billijke belangenafweging
2. Beginsel van détournement de pouvoir (zuiverheid van oogmerk)
3. Vertrouwensbeginsel
4. Gelijkheidsbeginsel
5. Beginsel van fair play

A
  1. Beginsel van fair play
33
Q

Welke stelling over getuigen is de meest juiste?
1. Ter zitting is een getuige altijd verplicht een verklaring af te leggen.
2. Ter zitting is een getuige altijd verplicht een verklaring af te leggen, tenzij hij zich kan beroepen op het verschoningsrecht voor professionele geheimhouders.
3. Ter zitting is een getuige altijd verplicht een verklaring af te leggen, tenzij hij zich kan beroepen op het verschoningsrecht, zoals advocaten, of als hij door het doen van de verklaring het risico oploopt om zelf te worden vervolgd, bij bloedverwantschap of bij vertrouwelijke functie.
4. Ter zitting is een getuige niet verplicht een verklaring af te leggen.

A
  1. Ter zitting is een getuige altijd verplicht een verklaring af te leggen, tenzij hij zich kan beroepen op het verschoningsrecht, zoals advocaten, of als hij door het doen van de verklaring het risico oploopt om zelf te worden vervolgd, bij bloedverwantschap of bij vertrouwelijke functie.
    ==> Zie art. 218 en 219 Sv.
34
Q

Is onderstaande bevoegdheidverlenende norm volledig?
De officier van justitie of de hulpofficier, voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan bepalen dat deze aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht.
1. Ja, als het als zodanig in het WvSv staat.
2. Nee, omdat het niet voldoet aan de eisen die het EVRM stelt aan het legaliteitsbeginsel.
3. Nee, om een andere reden.

A
  1. Nee, om een andere reden.
    ==>
    Er moeten 3 soorten bestanddelen bij bevoegdheidverlenende normen zijn:
  2. De handeling (welke handeling mag verricht worden?)
  3. De bevoegde (door wie mag de handeling worden verricht?)
  4. De bevoegdheidsvoorwaarden (onder welke voorwaarden is de bevoegde gerechtigd die handeling te verrichten?)
    In dit voorbeeld zijn er geen voorwaarden genoemd.
    De volledige norm is:
    Art. 56 lid 1 Sv: De officier van justitie of de hulpofficier, voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht.
35
Q

… (vul in) is het rechtsgebied van een rechtbank. Ieder … heeft één rechtbank. … is een groter rechtsgebied dat een aantal … omvat.

  1. Ressort… ressort… Arrondissement… ressorten
  2. Parket… parket… Ressort… parketten
  3. Arrondissement… arrondissement… Ressort… arrondissementen
  4. Kanton… kanton… Ressort… kantons
A
  1. Arrondissement… arrondissement… Ressort… arrondissementen
36
Q

Bij verhoor door de politie is een getuige… verplicht te verschijnen. Bij het verhoor wordt de getuige… beëdigd, en is de getuige… verplicht om een verklaring af te leggen.
Bij verhoor door de rechter-commissaris is een getuige… verplicht te verschijnen. Bij het verhoor wordt de getuige… beëdigd, en is de getuige… verplicht om een verklaring af te leggen.
Ter zitting is een getuige… verplicht te verschijnen. Bij het verhoor wordt de getuige… beëdigd, en is de getuige… verplicht om een verklaring af te leggen.
1. niet… niet… niet… wel… meestal niet… wel… wel… wel… wel
2. niet… niet… niet… wel… wel… wel… wel… wel… niet
3. wel… niet… niet… wel… niet… niet… wel… wel… niet
4. wel… niet… niet… niet… niet… niet… wel… wel… niet

A
  1. niet… niet… niet… wel… meestal niet… wel… wel… wel… wel
37
Q

Welke stelling over de rechten van de verdachte is onjuist?
1. Iedereen heeft recht op een advocaat (raadsman) die helpt bij de verdediging. Als de vrijheid van een verdachte is ontnomen kan hij lastig zelf zijn rechtsbijstand regelen en krijgt hij daarom over het algemeen van overheidswege een advocaat aangewezen die hem zal bijstaan.
2. Een piketadvocaat is een advocaat die kan worden opgeroepen om een verdachte op het politiebureau bij te staan, nadat een verdachte is aangehouden door de politie.
3. Het eerste moment dat de verdachte zich kan laten bijstaan door een raadsman is het moment van aangehouden.
4. Consultatiebijstand betreft een gesprek tussen verdachte en de raadsman vóór het eerste inhoudelijke verhoor, en duurt maximaal 30 minuten. Een verhoorbijstand houdt in dat de raadsman de verdachte ook bijstaat tijdens het politieverhoor.

A
  1. Het eerste moment dat de verdachte zich kan laten bijstaan door een raadsman is het moment van aangehouden.
    ==>
    Wat is het eerste moment dat de verdachte zich kan laten bijstaan door een raadsman?: in het politieverhoor nadat hij is aangehouden.
38
Q

Drie van deze vier opties zijn synoniemen. Welke niet?
1. Formeel strafrecht
2. Strafvordering
3. Strafprocesrecht
4. Strafrechtproces

A
  1. Strafrechtproces
39
Q

Heeft een verdachte in Nederland recht op rechtsbijstand van een raadsman bij het politieverhoor (dus nog voordat de verdachte in verzekering wordt gesteld)?
1. Ja
2. Nee
3. Afhankelijk van de mate van verdenking.

A
  1. Ja
    ==> EU-richtlijn is (2013/48/EU) bepaalt dat iedere verdachte recht heeft op bijstand van een raadsman voorafgaand én tijdens het politieverhoor (art. 3).
40
Q

Welke ambtenaar behoort niet tot het Openbaar Ministerie?
1. De hoofdofficier van justitie.
2. De officier van justitie.
3. De rechter-commissaris.
4. De advocaat-generaal.

A
  1. De rechter-commissaris.