LE10 Flashcards
Een inleiding op het strafprocesrecht
Kan een raadsman opgeroepen worden als getuige in de zaak tegen zijn cliënt? En zo ja, heeft hij dan ook een spreekplicht?
1. Nee, als de raadsman wordt opgeroepen als getuige tegen zijn cliënt, hoeft hij niet te verschijnen.
2. Als de raadsman wordt opgeroepen als getuige tegen zijn cliënt, moet hij verschijnen, en heeft hij spreekplicht, zolang er geen ernstige bezwaren gelden.
3. Als de raadsman wordt opgeroepen als getuige tegen zijn cliënt, moet hij verschijnen, en kan hij zich beroepen op het verschoningsrecht voor professionele geheimhouders (art. 218 Sv).
4. Als de raadsman wordt opgeroepen als getuige tegen zijn cliënt, moet hij verschijnen, maar heeft hij als getuige geen spreekplicht.
- Als de raadsman wordt opgeroepen als getuige tegen zijn cliënt, moet hij verschijnen, en kan hij zich beroepen op het verschoningsrecht voor professionele geheimhouders (art. 218 Sv).
==> Antwoord 4 is onjuist vanwege de referentie naar “getuige”. Getuigen hebben een spreekplicht.
In de arresten ‘Hollende kleurling’ (Hof Amsterdam 3 juni 1977, ECLI:NL:GHAMS:1977:AB7142, NJ 1978/601) en ‘Damrak’ (HR 6 december 1983, ECLI:NL:PHR:1983:AB9590) speelde de rechtsvraag of er voldoende feiten en omstandigheden waren om te kunnen vaststellen dat er op het moment van uitoefening van opsporingsbevoegdheden sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Deze vraag wordt verschillend beantwoord door de rechters: onvoldoende respectievelijk voldoende feiten en omstandigheden.
Welke stelling is onjuist?
1. In beide arresten doen verbalisanten een beroep op hun ervaring en bekendheid ter plaatse. In het arrest ‘Hollende kleurling’ stelde de verbalisant dat de verdachte uit de richting komt rennen van een café dat bij hem bekend staat als een ‘verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen’. In het arrest ‘Damrak’ stelt de verbalisant dat hij uit ervaring en bekendheid ter plekke weet dat ‘er een grote kans is dat er drugs verhandeld worden als ik buitenlandse blanken en negers in de omgeving Zeedijk-Damrak met elkaar contact zie hebben’.
2. Het verschil tussen de twee zaken is dat in ‘Hollende kleurling’ de verbalisanten de verdachte niet in het café hebben gezien, maar hem slechts uit de richting van het café zagen rennen, terwijl in ‘Damrak’ de verbalisanten de verdachten ter plaatse waarnamen op het moment dat ze het verdachte gedrag vertoonden.
3. 1+2 zijn juist
4. 1+2 zijn onjuist
- 1+2 zijn juist
Gesteld zou kunnen worden dat er vier gradaties van verdenking zijn.
Wat is de juiste volgorde als u de gradaties van licht naar zwaar zou weergeven?
1. Aanwijzingen, redelijk vermoeden, ernstige bezwaren, rechterlijke overtuiging.
2. Redelijk vermoeden, aanwijzingen, ernstige bezwaren, rechterlijke overtuiging.
3. Aanwijzingen, redelijk vermoeden, rechterlijke overtuiging, ernstige bezwaren.
4. Ernstige bezwaren, redelijk vermoeden, aanwijzingen, rechterlijke overtuiging.
- Aanwijzingen, redelijk vermoeden, ernstige bezwaren, rechterlijke overtuiging.
De officier van justitie krijgt het woord om aan te geven wat de uitspraak van de rechtbank zou moeten zijn en welke straf opgelegd zou moeten worden. Dit heet:
1. Dagvaarding
2. Tenlatelegging
3. Requisitoir
4. Pleidooi
- Requisitoir
Welke stelling ten aanzien van de positie van de verdediging in het strafproces is juist?
1. De verdachte heeft de plicht ter terechtzitting te verschijnen.
2. Tijdens het politieverhoor is de verdachte verplicht om te antwoorden op vragen.
3. Een gedagvaarde verdachte heeft het recht alle processtukken in zijn of haar zaak in te zien.
4. Gedurende het gehele strafproces moet de verdachte zich bij laten staan door een raadsman.
- Een gedagvaarde verdachte heeft het recht alle processtukken in zijn of haar zaak in te zien.
==>
De verdachte heeft in beginsel geen verschijningsplicht. Hij heeft wel het recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, maar hij mag er ook voor kiezen niet te komen. Dit moet gerespecteerd worden, tenzij de rechter het wenselijk acht dat de verdachte wel aanwezig is (artikel 278, tweede lid, Sv). In dat geval spreken we van een last tot medebrenging.
Een gedagvaarde verdachte heeft recht alle processtukken in zijn of haar zaak te zien. Dit recht kan weliswaar beperkt worden in het vooronderzoek (artikel 30 lid 3 Sv), maar deze beperking vervalt zodra de dagvaarding is uitgereikt (artikel 33 Sv).
Een verdachte is niet verplicht om te antwoorden op vragen. Hij mag zich juist beroepen op zijn zwijgrecht (artikel 29 Sv) en de verhorend ambtenaar is ook verplicht de verdachte hierop te wijzen voorafgaande aan het verhoor. Dit heet de cautie (artikel 29, tweede lid, Sv).
De verdachte heeft recht op rechtsbijstand, maar hij is niet verplicht om zich te laten bijstaan door een raadsman (artikel 28 Sv). Het uitgangspunt van artikel 6 EVRM is dat de verdachte het recht heeft om zichzelf te verdedigen (artikel 6, derde lid onder c, EVRM).
Zie par. 7.3.3 Grondtrekken.
Welke stelling is onjuist?
1. Het college van procureurs-generaal heeft de leiding over het OM.
2. De Minister van Justitie en Veiligheid is politiek verantwoordelijk voor het OM.
3. De reclassering heeft zowel adviserende als toezichthoudende taken, en is belast met het toezicht op de naleving van voorwaarden die een verdachte heeft opgelegd gekregen.
4. Alle stellingen zijn juist.
- Alle stellingen zijn juist.
Welke stelling is onjuist?
1. Ieder arrondissement heeft een eigen kantoor van het OM, hetgeen “parket” heet.
2. Arrondissementsparket is een kantoor in de hoofdplaats van de rechtbank. Hier werken officieren van justitie onder leiding van een hoofdofficier van justitie.
3. Ressortparket is een kantoor van het OM in een ressort. Hier werken de advocaten-generaal en procureur-generaal.
4. Het landelijk parket is verantwoordelijk voor aanpak van (internationale) georganiseerde criminaliteit
5. Het functioneel parket dient voor opsporing en vervolging van milieudelicten, economische delicten en fraude.
- Ressortparket is een kantoor van het OM in een ressort. Hier werken de advocaten-generaal en procureur-generaal.
==> Moet zijn: - Ressortparket is een kantoor van het OM in een ressort. Hier werken de advocaten-generaal en hoofdadvocaat-generaal.
Welke stelling over de rechten van de verdachte is onjuist?
1. Nemo tenetur, oftewel het zwijgrecht, houdt in dat niemand gedwongen mag worden om een verklaring af te leggen (art. 29 Sv). Daarom geldt een pressieverbod: er mag op de verdachte geen ongeoorloofde druk worden uitgeoefend.
2. De verdachte moet op de hoogte worden gesteld van zijn zwijgrecht (art. 29 lid 2 Sv); dit heet cautie. Cautie is nodig voor ieder verhoor van de verdachte.
3. Als geen cautie wordt gegeven aan de verdachte, leidt dit er altijd toe dat de verklaring van de verdachte niet voor het bewijs mag worden gebruikt (art. 359a Sv).
4. Bij ondervraging van personen die geen verdachte zijn, is geen cautie nodig. De ondervraagde personen zijn niet verplicht te antwoorden. Als ze zwijgen, mag dit niet leiden tot verdenking.
- Als geen cautie wordt gegeven aan de verdachte, leidt dit er altijd toe dat de verklaring van de verdachte niet voor het bewijs mag worden gebruikt (art. 359a Sv).
==>
Dit geldt alleen als de verdachte door cautieverzuim daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad (dat zal dus niet bij een jurist gebeuren, want die wordt geacht het zwijgrecht te kennen).
Lees dit citaat:
‘De kern hiervan [het aanpakken van criminaliteit] is dat er in ons land, net als in veel andere westerse landen, een controlecultuur is ontstaan, die onder andere wordt gekenmerkt door meer nadruk op het vroegtijdig herkennen en beheersen van veiligheidsrisico’s en een intensivering van toezicht, handhaving en opsporing. Deze controlecultuur is ook van invloed op het politieparadigma dat dominant is. De politie is opgeschoven van een sterk lokale, bestuurlijk georiënteerde en op acceptatie gerichte politie naar een meer gecentraliseerde, justitieel georiënteerde en op repressie gerichte politie. In dit meer repressieve politieparadigma speelt de wens om in te grijpen voordat het onheil is geschied een belangrijke rol. Mede in het verlengde hiervan zijn de controlebevoegdheden van de politie in de afgelopen tien tot vijftien jaar uitgebreid. Daarnaast is de politie op zoek gegaan naar mogelijkheden om binnen de bestaande bevoegdheden haar oriëntatie op vroegtijdig opsporen te versterken.’
Bovenstaand citaat illustreert:
1. dat de scheidslijn tussen toezicht en opsporing steeds vager wordt.
2. dat preventieve/proactieve controle belangrijker is dan opsporing.
3. dat opsporing belangrijker is dan preventieve/proactieve controle.
4. dat de scheidslijn tussen toezicht en mensenrechten steeds vager wordt.
- dat de scheidslijn tussen toezicht en opsporing steeds vager wordt.
Welke stelling is onjuist?
1. Nederland is verdeeld in 4 ressorten, die vervolgens weer zijn onderverdeeld in 11 arrondissementen. Elk ressort heeft een eigen gerechtshof.
2. De kantonrechter oordeelt over overtredingen; en de politierechter oordeelt over eenvoudige misdrijven.
3. Over zaken met minderjarige verdachten oordeelt de kinderrechter.
4. Raadsheren zijn advocaten die de verdachten adviseren en met hem de verdediging voeren.
- Raadsheren zijn advocaten die de verdachten adviseren en met hem de verdediging voeren.
==>
Raadsman: advocaat die de verdachte adviseert en met hem de verdediging voert.
Hoe worden rechters bij het gerechtshof en bij de Hoge Raad genoemd?: raadsheren
Is art. 56 lid 1 Sv een discretionaire bevoegdheid?
“De officier van justitie of de hulpofficier, voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht”.
1. Ja
2. Nee
- Ja
Discretionaire bevoegdheden: de betrokken autoriteit is vrij om te beslissen of zij een bevoegdheid wel of niet uitvoeren (bijv. de politie mag iemand aanhouden; maar dat is niet verplicht).
Wie heeft de leiding over het opsporingsonderzoek?
1. De burgemeester.
2. De officier van justitie.
3. De rechter-commissaris.
4. De politie.
- De officier van justitie.
Moet een een veroordelend vonnis nog andere elementen bevatten, anders dan (1) bewezenverklaring, (2) bewijsmiddelen, (3) opgelegde straf, en (4) motivering van de beslissing?
1. Ja
2. Nee
- Nee
Spreekrecht van het slachtoffer houdt in dat het slachtoffer…
1. tijdens het onderzoek ter terechtzitting mag vertellen over hoe hij strafbare feit heeft waargenomen
2. tijdens het onderzoek ter terechtzitting mag vertellen over de gevolgen die het strafbare feit voor hem hebben gehad
3. tijdens het voorbereidende onderzoek mag vertellen over de gevolgen die het strafbare feit voor hem hebben gehad
4. een verklaring mag afleggen, schriftelijk of mondeling, met zijn getuigenis.
- tijdens het onderzoek ter terechtzitting mag vertellen over de gevolgen die het strafbare feit voor hem hebben gehad
Welke stelling mbt het arrest ‘Damrak’ (HR 6 december 1983, NJ 1984/442) is onjuist?
1. Het Damrak arrest en het Hollende Kleurling arrest gingen over de vraag of er een redelijk vermoeden bestond voor de aanhouding van verdachte, waarna bewijsmateriaal is verkregen. De HR wijzigde echter in het Damrak arrest de eerdere jurisprudentie van het Hof Amsterdam uit het Hollende Kleurling arrest (Hof Amsterdam 3 juni 1977, NJ 1978/601).
2. Het bewijsmateriaal is onrechtmatig verkregen, aangezien verbalisanten ten tijde van de aanhouding van verdachte ten aanzien van hem geen redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit konden hebben
3. De HR bepaalde dat hoewel een redelijk vermoeden niet louter op intuïtie gebaseerd mag zijn, mag wel rekening gehouden worden met de ervaring en plaatselijke bekendheid van betrokken opsporingsambtenaren.
4. Dit arrest gaat over de scheidslijn tussen etnisch profileren en een gerechtvaardigd redelijk vermoeden gebaseerd op ervaring en bekendheid ter plaatse is vrij dun.
5. 1+2 zijn onjuist
6. 3+4 zijn onjuist
- 1+2 zijn onjuist
==>
mbt 1: Dit was geen wijziging van jurisprudentie. Er golden andere omstandigheden bij de zaken, waardoor de uitspraken anders zijn.
mbt 2: dit was het verweer; de HR vond het middel ongegrond.
Welke stelling mbt het Hollende (rennende) Kleurling arrest (Hof Amsterdam 3 juni 1977, NJ 1978/601) is onjuist?
1. Dit arrest illustreert het ‘objectiviteitsvereiste’ van “redelijk vermoeden”; het redelijke vermoeden moet objectiveerbaar zijn.
2. In dit arrest is er sprake van onrechtmatig verkregen bewijs.
3. De hollende man was wel verdachte, echter er bestonden geen ernstige bezwaren waardoor de fouillering onrechtmatig was.
4. Alle stellingen zijn onjuist.
- De hollende man was wel verdachte, echter er bestonden geen ernstige bezwaren waardoor de fouillering onrechtmatig was.
==> Deze zaak ging er in de eerste plaats om of de man überhaupt verdachte was geweest in de zin van artikel 27 Sv. Het Hof bepaalde van niet.