integratiecolleges Flashcards

1
Q

in welke vorm vindt deaminering plaats?

A

glutamine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

in welke vorm vindt de transamenering plaats?

A

alanine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hoe vindt de ketonlichaam oxydatie plaats?

A

acetoacetaat naar avcetoacetyl-C-A door succinyl-CoA transferase. dit enzym komt niet in de lever voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is katabolisme?

A

van grote naar kleine moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

helpen snelle koolhydraten bij prestatievermogen?

A

nee want je hebt een snelle insuline piek en die is dus ook zo weer weg/

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarmee kan een type 1 diabeet zich presenteren?

A

zwelling van de lens door hoge glucose trekt vocht naar de lens. je kan dan nog wel dichtbij zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

waarom heb je een hypokaliëmie bij een ketoacidose?

A

kalium bevindt zich vooral binnen de cel tenzij je een acidose hebt. je hebt dus meer K erbuiten. doordat je de acidose oplost gaat het naar binnen. insuline versterkt dit proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe zit het met PFK2 in de lever en spier?

A

PFK2 is in de lever actief met insuline
en in de spier met glucagon. hierdoor heb je dus in de spierglycogeen afbraak bij sporten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe werken anti-oxidanten?

A

ze vangen zuurstof radicalen weg of ze voorkomen dat ze ontstaan. radicaal is een molecuul met 1 elektron ongepaard in de buitenste schil. hij plukt dan van moleculen die m minder graag willen weg. hierdoor ontstaat er een ander molecuul die een elektronpaar mist en dit geeft schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

waarom heb je na enkele dagen meer ammoniak dan ureum in de urine?

A

komt door de verzuring hierdoor moet de nier meer H+ uitscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welke apolipoproteïne bevinden zich oppervlakkig?

A

ApoE en C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke apolipoproteïne liggen dieper?

A

ApoB en A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe sla je cholester op?

A

met een ester en zonder ester kan je het gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly