Immunologie Flashcards

1
Q

functie immuunsysteem

A

onderhouden en herstellen van homeostase door afweer pathogene micro-organismen en schadelijke stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Exogene en endogene verstoringen

A

exogeen (infectieus): virussen, bacterien, fungi

exogeen (niet-infectieus): zwangerschap, allergeen, (allo-) transplantaat, toxine

endogeen: trauma= brandwond, botbreuk, UV-straling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

respons op fysiologische stress met 3 systemen

A

immuunsysteem, zenuwstelsel en endocrien systeem houden samen het lichaam in homeostase.

endocrien systeem: praat via hormonen

immuunsysteem: praat via cytokines
zenuwstelsel: praat via neurotransmitters

microbiota in en op ons spelen hier ook een grote invloed op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

immuniteit werking

A

Bij een infectie

eerst komt het innate/aangeboren systeem tot gang wat leidt tot inflammatie

later komt ook het adaptieve/verworven/aangeleerde systeem op gang (wordt wel op zelfde tijdstip geactiveerd)

Deze ontstekingsreactie brengt ook intrinsieke schade met zich mee. Veroorzaakt door de infectie, toxines, trauma of ischemie

in het systeem zijn zowel activerende als remmende factoren aanwezig om het in balans te houden

als immuunsysteem te hard werkt kan je heel ziek worden = chronische ontstekingsziekte –> ook gezonde lichaamscellen gaan kapot (covid patienten op de IC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

3 verschillende lagen van de afweer

A

Innate:
-gelijk beschikbaar (0-4 uur): insult –> effectors –> resolutie

  • geinduceerd(4-96 uur): insult –> ontsteking –> effectors –> resolutie
    bv. granulocyten die eerst nog naar de plek moeten komen

adaptief:
> 96 uur: insult–> onsteking–> activatie lymfocyten–> proliferatie –> resolutie

adaptieve systeem wordt meteen aangezet, maar van de juiste T- en B-lymfocyten is een kleine voorraad, dus moet eerst geactiveerd en worden en gaan prolifereren, heeft 4 dgn de tijd nodig om op gang te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

mechanische, chemische en microbiologische barrieres tegen infecties

A

Mechanisch: epitheel en beweging door lucht en vloeistof

chemisch: vetzuren, zoutn, lage pH, anti-microbiele peptiden (defensines)
microbiologisch: microbiota

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

soorten schade

A

toxisch, trauma, infectie, post-ischemie of auto immuun

hierdoor komen er exogene of veranderde endogene moleculen in het lichaam die worden herkend

bijvoorbeeld: als cellen kapot gaan komen hier allerlei stoffen uit vrij (veel kalium)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kenmerken innate respons

A

maakt gebruik van een genoom-gecodeerde receptor om antigenen te herkennen. (Alle macrofagen hebben ongeveer dezelfde receptor)

ze worden daardoor niet-klonaal geacitveerd
snelle reactie
alle individuen hebben innate immuniteit
geen geheugenpopulatie 
patroonherkenning

granulocyten en monocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kenmerken adaptieve respons

A
gearrangeerde receptor: gemaakt van verschillende gensegmenten (door veel combinaties hiervan heel veel verschillende specifieke receptoren voor 1 bepaald antigen beschikbaar)
heeft tijd nodig (meestal 4 dgn)
verschillend per individu
opbouw geheugenpopulatie
specifieke herkenning

B-cel receptor in beenmerg gevormd
T-cel receptor in thymus gevormd

adaptieve cellen worden klonaal geactiveerd, dus alleen de cellen die tegen dat specifieke pathogeen kunnen werken worden geactiveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

leukocyten bij innate en adaptieve respons

A

T- en B lymfocyten= adaptieve respons

neutrofiele, eosinofiele, basofiele granulocyt en monocyt = innate respons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

primaire en secundaire lymfoide organen

A

primair (vorming): beenmerg (b-cel) en thymus (t-cel)

secundair (functie): lymfeklieren (500), milt, plaques van peyer, tonsillen en lymfoid weefsel: darm, longen neus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

antigeen herkenning B- en T-cellen

A

herkenning is anders

T-lymfocyt: kan antigeen herkennen als het in de vorm van een peptide is gebonden aan het MHC (HLA-1) complex (op APC)

B-lymfocyt: kan direct binden aan vrij antigeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

adaptieve respons (voorbeeld grote teen)

A

Als bijvoorbeeld de grote teen is geinfecteerd. Lymfocyten migreren via lymfe en de lymfeklieren worden geactiveerd. Antistoffen worden gevormd en vnl via de ductus thoracicus komen deze in het bloed en zo ook weer in de grote teen terecht.

Afhankelijk van de plek van de infectie worden soms ook de tonsillen of de milt geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

structuur van de lymfeklier

A

Lymfeklier is een secundair lymfoïd orgaan. Het bestaat uit een kapsel, cortex, follikels en het merg. Er is een afferent en efferent lymfevat en een vena en een arterie.
T-lymfocyten zitten in de binnenste cortex= paracortex
B-lymfocyten zitten in de buitenzijde van de cortex in de follikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

adaptieve immuunrespons in secundair lymfoid orgaan

A

T-helper cel (CD4+) wordt geactiveerd door antigeen presentatie van de APC met een HLA-2 molecuul.

De T-helpercel zorgen voor co-stimulatie van de cytotoxische T-cel (CD8+) en de B-cel en de macrofaag (deze worden ook beide zelf geactiveerd).

T-helpercel is dus essentieel om de adaptieve immuunrespons op gang te brengen!!!

Th1 stimuleert cytotoxische t-cellen= cellulaire immuniteit
Th2 stimuleert plasmacellen= humorale immuniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

presentatie van antigeen aan T-celen (HLA)

A

HLA =human leukocyte antigen= zelfde als MHC (major histocompatibility complex)

Aan APC zit een HLA molecuul (mensen hebben verschillende HLA moleculen, belangrijk om op te letten bij transplantatie)

HLA klasse-1: Komt in alle kernhoudende cellen tot expressie (dus niet alleen in APC). Presenteert cytosolair antigen in het cytosol aan cytotoxische T-cellen (CD8+). Bestaat uit 3 losse alfa ketens en 1 beta keten.

antigene peptides in het cytosol is bijvoorbeeld een virus.

HLA klasse-2: Komt tot expressie in APC. Presenteert exogeen antigen aan T-helper cellen (CD4+). Bestaat uit 1 alfa en 1 beta keten.

exogene antigenen worden opgenomen door een cel in een vesicel.

17
Q

adaptieve immuniteit effector functies

A

Eerst worden de B- en T-lymfocyt geactiveerd. En geco-activeerd door de th-cel.

Th cel zet ook via cytokines de macrofagen gaan.

B-lymfocyt wordt plasma cel en gaat antistoffen produceren tegen ziekteverwekker.

CD8+-cel dode de virus geinfecteerde cellen of kankercellen

18
Q

immunologisch geheugen

A

Na eerste infectie met antigen duurt het even voordat de plasmacellen genoeg antistoffen hebben gemaakt. Aan het eind van de respons worden er ook geheugencellen gemaakt.
Bij een tweede infectie met hetzelfde antigen is de respons met antistoffen sneller en komen er meer antistoffen (intensiever), omdat de plasmacellen weten welk antistof er gemaakt moet worden. Nu komen er nog meer geheugencellen bij.

19
Q

Balans in het immuunsysteem

A

Het immuunsysteem is een balans tussen de Th1 en de cellulaire immuniteit (als uit balans–> autoimmuniteit)

en de Th met de humorale immuniteit (als uit balans–> allergie)

Verder moeten de effector t-cellen (zorgen voor immuniteit) in balans zijn met de t regulatoire en suppressor cellen (zorgen voor tolerantie).