Immunologie Flashcards
functie immuunsysteem
onderhouden en herstellen van homeostase door afweer pathogene micro-organismen en schadelijke stoffen
Exogene en endogene verstoringen
exogeen (infectieus): virussen, bacterien, fungi
exogeen (niet-infectieus): zwangerschap, allergeen, (allo-) transplantaat, toxine
endogeen: trauma= brandwond, botbreuk, UV-straling
respons op fysiologische stress met 3 systemen
immuunsysteem, zenuwstelsel en endocrien systeem houden samen het lichaam in homeostase.
endocrien systeem: praat via hormonen
immuunsysteem: praat via cytokines
zenuwstelsel: praat via neurotransmitters
microbiota in en op ons spelen hier ook een grote invloed op
immuniteit werking
Bij een infectie
eerst komt het innate/aangeboren systeem tot gang wat leidt tot inflammatie
later komt ook het adaptieve/verworven/aangeleerde systeem op gang (wordt wel op zelfde tijdstip geactiveerd)
Deze ontstekingsreactie brengt ook intrinsieke schade met zich mee. Veroorzaakt door de infectie, toxines, trauma of ischemie
in het systeem zijn zowel activerende als remmende factoren aanwezig om het in balans te houden
als immuunsysteem te hard werkt kan je heel ziek worden = chronische ontstekingsziekte –> ook gezonde lichaamscellen gaan kapot (covid patienten op de IC)
3 verschillende lagen van de afweer
Innate:
-gelijk beschikbaar (0-4 uur): insult –> effectors –> resolutie
- geinduceerd(4-96 uur): insult –> ontsteking –> effectors –> resolutie
bv. granulocyten die eerst nog naar de plek moeten komen
adaptief:
> 96 uur: insult–> onsteking–> activatie lymfocyten–> proliferatie –> resolutie
adaptieve systeem wordt meteen aangezet, maar van de juiste T- en B-lymfocyten is een kleine voorraad, dus moet eerst geactiveerd en worden en gaan prolifereren, heeft 4 dgn de tijd nodig om op gang te komen.
mechanische, chemische en microbiologische barrieres tegen infecties
Mechanisch: epitheel en beweging door lucht en vloeistof
chemisch: vetzuren, zoutn, lage pH, anti-microbiele peptiden (defensines)
microbiologisch: microbiota
soorten schade
toxisch, trauma, infectie, post-ischemie of auto immuun
hierdoor komen er exogene of veranderde endogene moleculen in het lichaam die worden herkend
bijvoorbeeld: als cellen kapot gaan komen hier allerlei stoffen uit vrij (veel kalium)
kenmerken innate respons
maakt gebruik van een genoom-gecodeerde receptor om antigenen te herkennen. (Alle macrofagen hebben ongeveer dezelfde receptor)
ze worden daardoor niet-klonaal geacitveerd snelle reactie alle individuen hebben innate immuniteit geen geheugenpopulatie patroonherkenning
granulocyten en monocyten
kenmerken adaptieve respons
gearrangeerde receptor: gemaakt van verschillende gensegmenten (door veel combinaties hiervan heel veel verschillende specifieke receptoren voor 1 bepaald antigen beschikbaar) heeft tijd nodig (meestal 4 dgn) verschillend per individu opbouw geheugenpopulatie specifieke herkenning
B-cel receptor in beenmerg gevormd
T-cel receptor in thymus gevormd
adaptieve cellen worden klonaal geactiveerd, dus alleen de cellen die tegen dat specifieke pathogeen kunnen werken worden geactiveerd
leukocyten bij innate en adaptieve respons
T- en B lymfocyten= adaptieve respons
neutrofiele, eosinofiele, basofiele granulocyt en monocyt = innate respons
primaire en secundaire lymfoide organen
primair (vorming): beenmerg (b-cel) en thymus (t-cel)
secundair (functie): lymfeklieren (500), milt, plaques van peyer, tonsillen en lymfoid weefsel: darm, longen neus
antigeen herkenning B- en T-cellen
herkenning is anders
T-lymfocyt: kan antigeen herkennen als het in de vorm van een peptide is gebonden aan het MHC (HLA-1) complex (op APC)
B-lymfocyt: kan direct binden aan vrij antigeen
adaptieve respons (voorbeeld grote teen)
Als bijvoorbeeld de grote teen is geinfecteerd. Lymfocyten migreren via lymfe en de lymfeklieren worden geactiveerd. Antistoffen worden gevormd en vnl via de ductus thoracicus komen deze in het bloed en zo ook weer in de grote teen terecht.
Afhankelijk van de plek van de infectie worden soms ook de tonsillen of de milt geactiveerd.
structuur van de lymfeklier
Lymfeklier is een secundair lymfoïd orgaan. Het bestaat uit een kapsel, cortex, follikels en het merg. Er is een afferent en efferent lymfevat en een vena en een arterie.
T-lymfocyten zitten in de binnenste cortex= paracortex
B-lymfocyten zitten in de buitenzijde van de cortex in de follikels
adaptieve immuunrespons in secundair lymfoid orgaan
T-helper cel (CD4+) wordt geactiveerd door antigeen presentatie van de APC met een HLA-2 molecuul.
De T-helpercel zorgen voor co-stimulatie van de cytotoxische T-cel (CD8+) en de B-cel en de macrofaag (deze worden ook beide zelf geactiveerd).
T-helpercel is dus essentieel om de adaptieve immuunrespons op gang te brengen!!!
Th1 stimuleert cytotoxische t-cellen= cellulaire immuniteit
Th2 stimuleert plasmacellen= humorale immuniteit
presentatie van antigeen aan T-celen (HLA)
HLA =human leukocyte antigen= zelfde als MHC (major histocompatibility complex)
Aan APC zit een HLA molecuul (mensen hebben verschillende HLA moleculen, belangrijk om op te letten bij transplantatie)
HLA klasse-1: Komt in alle kernhoudende cellen tot expressie (dus niet alleen in APC). Presenteert cytosolair antigen in het cytosol aan cytotoxische T-cellen (CD8+). Bestaat uit 3 losse alfa ketens en 1 beta keten.
antigene peptides in het cytosol is bijvoorbeeld een virus.
HLA klasse-2: Komt tot expressie in APC. Presenteert exogeen antigen aan T-helper cellen (CD4+). Bestaat uit 1 alfa en 1 beta keten.
exogene antigenen worden opgenomen door een cel in een vesicel.
adaptieve immuniteit effector functies
Eerst worden de B- en T-lymfocyt geactiveerd. En geco-activeerd door de th-cel.
Th cel zet ook via cytokines de macrofagen gaan.
B-lymfocyt wordt plasma cel en gaat antistoffen produceren tegen ziekteverwekker.
CD8+-cel dode de virus geinfecteerde cellen of kankercellen
immunologisch geheugen
Na eerste infectie met antigen duurt het even voordat de plasmacellen genoeg antistoffen hebben gemaakt. Aan het eind van de respons worden er ook geheugencellen gemaakt.
Bij een tweede infectie met hetzelfde antigen is de respons met antistoffen sneller en komen er meer antistoffen (intensiever), omdat de plasmacellen weten welk antistof er gemaakt moet worden. Nu komen er nog meer geheugencellen bij.
Balans in het immuunsysteem
Het immuunsysteem is een balans tussen de Th1 en de cellulaire immuniteit (als uit balans–> autoimmuniteit)
en de Th met de humorale immuniteit (als uit balans–> allergie)
Verder moeten de effector t-cellen (zorgen voor immuniteit) in balans zijn met de t regulatoire en suppressor cellen (zorgen voor tolerantie).