Hoorcolleges 13-09 Flashcards

1
Q

Beleid bij plaveiselcelcarcinoom mondbodem

A
  • Weefselbiopt
  • Puskweek
  • Opname voor iv AB
  • Medisch maatschappelijk werken
  • PET-CT en diagnostische CT HH thorax
  • CT angio onderste extremiteiten (voor reconstructie mandibula met de fibula)
  • ICC interne ivm hypotensie, acute nier insuff en anemie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

behandeling plaveiselcelcarcinoom mondbodem

A
  • Tracheotomie
  • Dubbelzijdige halsklierdissectie halsniveau I-IV
  • Segmentresectie mandibulair
  • Reconstructie mandibula met vrije gevasculiseerde fibulatransplantaat
  • Reconstructie huid met anterior lateral thigh flap
  • Postoperatief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

otitis externa
(symptomen + behandeling)

A
  • kan trommelvlies niet meer zien
    o Huid van de gehoorgang is ontstoken
    o Pijnlijk, eventueel gehoorverlies
    o Lokale behandeling: schoonmaken + druppels of tampon in het oor
    o Geen AB

vaak na zwemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Behandeling schimmels otitis externa

A

o Schoonmaken, zure oordruppels (zuurgraad naar beneden krijgen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

otitis media acuta
symptomen + behandeling

A

 Pijn, gehoorverlies, koorts (bij kinderen)
 Wanneer het loopoor begint, neemt de druk af
 Behandeling: pijnstilling,
en vaak geen AB, tenzij goede indicaties,
en in sommige gevallen buisjes plaatsen (aantal infecties wordt niet minder, maar wel minder erge infecties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

otitis media met effusie

A

 Geen pijn, gehoorverlies, ongemak
 Vocht achter een gesloten trommelvlies zonder infectieverschijnselen
 Behandeling: gaat bijna altijd vanzelf over, pas als het lang bestaat wordt spontane genezing (langer dan 3 maanden) minder waarschijnlijk en plaatsen we buisjes. Verder geen medicatie.
 Buisje gaat er meestal vanzelf uit uiteindelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke 2 soorten otitis media chronica

A

1) zonder cholesteatoom (mucosaal)
* Trommelvliesperforatie met langdurig loopoor
2) met cholesteatoom (epitheliaal)
* Therapieresistent loopoor  infectie gaat niet weg
* Cholesteatoom is debris uit het oor dat niet goed weg kan, het kan soms de omgeving kapot maken (gehoorbeenketen is het eerste wat het tegenkomt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kenmerken otitis media chronica

A

langer dan 3 maanden, geen pijn, meestal gehoorverlies en loopoor; dit kan op alle leeftijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mastoïditis

A

 Afstaand oor met roodheid retro auriculair
 Behandeling
* Beperkt: IV AB
* Duidelijk abces: drainage (met mastoidectomie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Furunkulus nasi

A
  • infectie van vestibulum nasi
  • vaak s. aureus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gevaar furunkulus nasi

A

sinus cavernosus trombose
(steenpuist kan veneuze afvoer dichtdrukken)
(bloed van v. ophthalmica gaat de verkeerde kant op en dan sinus cavernosus in)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

septum abces

A

vaak infectie hematoom (na trauma. chirurgie)
- kloppende pijn, zwelling spetum
- behandeling
incisie en drainage
antibiotische behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat als je septum abces onbehandeld laat

A

kraakbeen necrose
-septumperforatie
- inzakken neusrug (zadelneus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

rhinosinusitis
criteria voor diagnose

A

2 of meer van:
- neusverstopping
- purulente rhinorrhoe
- aangezichtspijn
- verminderde reuk

EN
- afwijkingen middelste neusgang (pus, oedeem, poliepen)
-afwijkingen op CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pathofysiologie rhinosinusitis

A

micro-organismen: s. pneumoniae
h. influenzae en m. catarrhalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

complicaties sinusitis

A

met name bij sinusitis frontalis
- Pott’s puffy tumor
- SInugeen hersenabces
- Cellulitis orbitae (met subperiostaal abces)
-meningitis
-epi-/subduraal abces
-hersenabces
-osteumyelitis
-sinus cavernosus trombose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kenmerken tonsillitis acuta

A

-meer streepjes, puntjes, roodgezwollen
- geen AB (wel uitzonderingen)
- tonsillectomie bij recidiverende klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Epstein- Barr tonsillitis

A

gele aanslag op gehele tonsil
* Gegeneraliseerde lymfadenopathie
* Vergrote milt/lever
* Lab: atypische lymfo’s
* Rash op amoxicilline  niet behandelen met AB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Peritonsillair abces

A
  • kenmerkende klacht: trismus (kan mond niet openen)
    -unilaterale zwelling tonsilregio
20
Q

Behandeling peritonsiillair abces

A

-leegpuncteren abces (soms incisie)
-AB behandeling

21
Q

Hals abces behandeling

A
  • drainage
    echo-geleid
    incisie op OK
  • iv AB
22
Q

gevaar halsabces

A

mediastinitis

23
Q

origine halsabces

A

o Dentogeen
o Tonsillitis
o Corpus alienum

24
Q

Benauwd kind meest voorkomende oorzaken

A

o Corpus alienum (stikken)
 meest gezien: jongens van 2/3 jaar
nootjes
o Afwijking larynx/trachea (aangeboren/verworven)
o Infectie
 Laryngitis subglottica
 Epiglottitis

25
Q

Laryngitis subglottica (pseudocroup)

A

-zeehonden blafhoest, onrustig kind
- matige verhoging, inspiratoire stridor
-ontsteking weefsel onder de glottis
-viraal: parainfluenza

26
Q

Behandeling laryngitis subglottica (pseudocroup)

A

 Rustig houden
 Vernevelen met adrenaline en pulmicort
 Slechts zeer zelden noordzaak tot intubatie

27
Q

symptomen epiglottitis

A

-keelpijn, angstig, hoofd naar voren, kwijlend kind
-kind is rustig!!

-hoge koorts

28
Q

verwekker epiglottitis

A

Haemofilus inffluuenzae type B (HIB)

29
Q

behandeling epiglottitis

A

scopie op OK, intuberen, intraveneus AB

30
Q

wat zijn de 3 fasen van wondgenezing

A
  1. Inflammatie
  2. proliferatie
  3. remodelling
31
Q

wat gebeurt er in fase 1 van wondgenezing

A

o Ontstaan ontsteking + ontstekingsfactoren komen vrij
o Vasoconstrictie, trombo-aggegratie

32
Q

wat gebeurt er in fase 2 van wondgenezing

A

o Vermeerdering van fibroblasten, keratinocyten, endotheelcellen

33
Q

wat gebeurt er in fase 3 van wondgenezing

A

o Herstel van het weefsel, wond is vaak al wel dicht
o Maar alle collageen fibrillen gaan zich reorganiseren + sterker worden
o Littekenvorming
o Dit duurt maanden

34
Q

soorten wonden

A

 Traumatische wonden
 Wonden door stoornissen in de
wondgenezing
-> intrinsiek
-> extrinsiek

35
Q

extrinsieke factoren voor gestoorde wondgenezing

A

 infectie
 intoxicatie/medicatie (bv. corticosteroïden)
 roken
 malnutritie (ondervoeding en obesitas)
 vreemde partikels en avitaal weefsel
 radiatie

36
Q

intrinsieke factoren voor gestoorde wondgenezing

A

diabetes mellitus
 arteriële en veneuze insufficiëntie
 neoplasmata
 ouderdom
 stollings- of immuunstoornis
 leverziekten

37
Q

waar let je op bij de beoordeling van een wond

A

1) oorzaak
aard van het letsel / schadelijk agens
2) wond
 plaats / uitbreiding / diepte / duur
 verontreiniging / vreemde voorwerpen
 geur / vochtafscheiding / necrose
3) algemeen
systemische afwijkingen / medicijngebruik
extrinsieke en intrinsieke factoren

38
Q

wat valt onder een conservatieve wondbehandeling

A

voorkomen van infecties (tetanusinjectie!)
 reinigen van de wond
 de wond beschermen/verbinden en NIET
laten uitdrogen
 de algemene conditie optimaliseren

39
Q

soorten manieren van dichtmaken wond

A

 primaire sluiting van een schone wond (bv. chirurgische wond)
 uitgestelde primaire sluiting (bv. hondenbeet)
 huidtransplantaat
 lokale lap
 gesteelde lap
 vrije gerevasculariseerde lap

40
Q

uitingen verschillende verwekkers conjunctivitis

A
  • Bacterieel: pussig: s’ochtends dichtgeplakt
  • Viraal: waterig met preauriculaire lymfklieren
  • Allergisch: muceus, jeuk
41
Q

DD unilateraal rood oog

A

orpus alienum,erosie cornea, keratitis, uveitis, acuut glaucoom, scleritis

42
Q

waardoor komt Ulcus corneae, ulceratieve keratitis

A

Na beschadiging cornea-epitheel
– Corpus alienum
– Zachte contactlenzen (‘kat op het spek binden’)
– Besmette contactlensvloeistof

43
Q

wat bij cellulitis orbitae

A

Indeling preseptaal / postseptaal
* Onderscheid: ontstekingskenmerken
* roodheid-zwelling-functieverlies: rode conjunctiva-proptosis visusdaling/RAPD/bewegingsbeperking
* Pus onder periorbita vanuit sinus (meestal ethmoid)
* Drainage + ab

44
Q

wat is dacryocystitis en wat moet je ermee

A

Traanzakafsluiting -> pusophoping - > draineren + ab

45
Q

infectiologische oorzaken uveitis

A

Toxoplasma, Borrelia, Lues, TBC, CMV, HZV, HSV, HIV

46
Q

oorzaken endophthalmitis

A
  • Postoperatief (meest voorkomend)
    – Na oogoperatie, intraoculaire injectie of perforerend trauma
  • Endogeen
    – Via infuuslijnen en catheters. Bij sepsis oog screenen bij gesedeerde patient