Hoofdstuk 8 - Inflammatie Flashcards

1
Q

Welke cellen bouwen het aangeboren immuunsysteem op?

A

Neutrofielen, macrofagen, NK cellen, interferonen en complement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het aangeboren immuunsysteem moet toestemming geven aan het specifiek immuunsysteem om te reageren. Hoe komt dit?

A

Het specifiek immuunsysteem reageert tegen alles wat vreemd is, dus ook tegen voeding bijvoorbeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe gebeurt positieve herkenning?

A

Herkenning van PAMPs = pathogen associated molecular patterns.

De herkennen gebeurt via PRR = pattern recognition receptors.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Geef voorbeelden van PRRs.

A

Mannose receptoren, Toll-like receptoren (TLR), scavenger receptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe gebeurt negatieve herkenning?

A

De NK-cel kan beslissen om cellen te doden zonder dat ze pathogene eiwitten herkent, maar omdat ze geen eigen eiwitten ziet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe worden NK-cellen geïnhibeerd?

A

Via HLA-E = eigen weefselantigen of histocompatibiliteitsantigen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Juist of fout?

De NK-cel beschermt ons vooral tegen extracellulaire pathogenen.

A

Fout, ze beschermt ons tegen virussen en intracellulaire pathogenen (Listeria monocytogenes, Leischmania)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bespreek het ‘wachtwoordmechanisme’.

A

Lichaamseigen cellen brengen eiwitten tot expressie om de immuunrespons tegen te houden die bacteriën niet hebben:
- DAF: tegengif voor immuunactivatie
- CD47: bindt met SIRPalfa van fagocyten om ze te inhiberen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rode bloedcellen brengen ook CD47 tot expressie, wat hen beschermt tegen fagocytose. Hoe kan het dan dat ze toch gefagocyteerd worden door de milt?

A

Wanneer ze versleten zijn, verliezen ze het CD47.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarin verschilt apoptose van necrose?

A

Apoptotische cellen brengen fosfatidylserine tot expressie op hun membraan waardoor ze opgegeten worden door de macrofaag zonder het opwekken van een immuunrespons.

Cellen in necrose stellen DAMPs vrij waardoor wel een immuunrespons op gang komt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarvoor staan DAMP? Geef voorbeelden.

A

DAMP = damage associated molecular patterns

Voorbeelden: lekkend ATP uit cellen, DNA, urinezuur, lekkende lysosomiale enzymen, lekkende of actief gesecreteerde doodsignalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef een toepassing van de herkenning van DAMPs met betrekking tot het hart en longen.

A

Een hart- of longinfarct gaat gepaard met necrose en dus vrijstelling van DAMPs waardoor een inflammatoire respons dus een van de symptomen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen een exo- en een endotoxine?

A

Exotoxines zijn stoffen die actief gesecreteerd worden door pathogenen, endotoxines zijn stoffen die vrijkomen bij het doden van de pathogeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de verschillende plaatsen waarop infectie kunnen voorkomen en het betrokken verdedigingsmechanisme.

A
  1. Extracellulaire pathogenen
    - Interstitieel, bloed, lymfe: complement, macrofagen, neutrofielen
    - Epitheliaal: antimicrobiële peptiden
  2. Intracellulaire pathogenen
    - Cytoplasmatisch: NK cellen
    - Vesiculair: macrofagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar worden de eiwitten voor het complementsysteem aangemaakt?

A

In de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de centrale factor van het complementsysteem?

A

C3: hecht zich vast aan alle oppervlakken wat leidt tot geactiveerd C3 tenzij er tegengif aanwezig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doen factor I en H?

A

Het zijn plasma-eiwitten die veralgemeende C-activatie verhinderen om inflammatie lokaal te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

S. pyogenes en S. aureus maken gebruik van factor H om afweer te vermijden. Hoe?

A

Ze brengen siaalzuur tot expressie op hun celwand waar factor H op bindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe gebeurt opsonisatie van pathogenen?

A

Het C3b gebonden op pathogenen bindt op de CR (complement receptor) van de macrofaag wat fagocytose vergemakkelijkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar bevinden macrofagen zich?

A

Hersenen (microglia), lever (Kupffercellen), milt (RBC verwijderen), longen (stofdeeltjes verwijderen) en de huid (Langerhans).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe gebeurt perforatie van de pathogene membraan?

A

De binding van C3b op het oppervlak van de pathogeen activeert C5, C6, C7 en C8 en C9. Hierdoor wordt het MAC gevormd (membrane attack complex) dat pories maakt in de wand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Juist of fout?

Personen met een deficiëntie van MAC zijn volledig gezond.

A

Juist.

Opmerking: enkel verhoogde gevoeligheid voor Neisseria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke effect heeft C5a op endotheelcellen, mastcellen en fagoycten?

A
  • Endotheelcellen: verhoogde capillaire permeabiliteit
  • Mastcellen: loslating histamine met vasodilatatie als gevolg
  • Fagocyten: activatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe werkt eculizumab?

A

Het blokkeert de werking van C5b en het MAC en C5a.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarvoor wordt eculizumab aangewend?

A
  • Hemolytisch uremisch syndroom: beschadiging van de nier door hemolyse (MAC) en inflammatie (C5a)
  • Paroxysmale nocturnale hematurie: spontane lyse RBC door defect in CD55/DAF
26
Q

Waarbij spelen TLRs een rol?

A

De activatie van cellen gevolgd door de secretie van cytokines.

27
Q

Juist of fout?

TLRs zitten altijd op een membraan, zowel extracellulair als intracellulair.

A

Juist.

28
Q

Bespreek TLR4.

A
  • Ligand = LPS
  • Herkend organisme = gramnegatieve bacteriën
  • Locatie = plasmamembraan
  • Betrokken cellen = macrofagen, dendritische, mastcellen, eosinofielen
29
Q

Bespreek TLR3.

A
  • Ligand = viraal dsRNA
  • Herkend organisme = RNA-virussen
  • Locatie = endosomen
  • Betrokken cellen = NK, dendritische, CD8 T-cellen, epitheliale
30
Q

Waarmee hebben mensen met TLR4-deficiëntie moeilijkheden?

A

Het klaren van pneumokokken en stafylokokkeninfecties.

31
Q

Waarmee hebben mensen met TLR3-deficiëntie moeilijkheden?

A

Het onder controle brengen van een Herpes simplex-infectie.

32
Q

Wat gebeurt er bij stimulatie van TLR’s?

A
  • Translocatie van NF-kappaB van cytoplasma naar kern waar het de transcriptie van cytokines medieert.
  • Inductie van interferon response factor 3 (IRF3) wat de transcriptie van interferon-alfa en -bèta induceert
33
Q

Waartoe leiden defecten in de NF-kappaB cascade?

A

Verhoogde gevoeligheid voor S. pneumoniae.

34
Q

Waartoe leiden defecten in de IRF3 cascade?

A

Verhoogde gevoeligheid voor virale infecties.

35
Q

Wat doen NOD1 en NOD2?

A

Het zijn cytoplasmatische receptoren die peptidoglycanen herkennen en zoals TLR de NF-kappaB cascade activeren.

36
Q

Wat zijn NLR?

A

Nodd-like receptoren die na activatie gaan aggregeren tot een inflammasoom die pro-inflammatoire cytokines omzet in inflammatoire cytokines.

37
Q

Hoe worden NLRs geactiveerd?

A

Via twee soorten stimuli.
1. PAMP: LPS, peptidoglycanen, CpG DNA
2. DAMP: lysosomiale lekkage van cathepsine in cytoplasma

38
Q

Wat doen IL-1bèta en TNF-alfa?

A

Verhogen van de permeabiliteit van de bloedvaten.

39
Q

Welk effect heeft IL-6 op spier- en vetweefsel?

A

Induceert metabolisatie van vet en spierweefsel om warmte te genereren in de geïnfecteerde zone.

40
Q

Wat doen chemokines?

A

Ze trekken neutrofielen aan vanuit de bloedbaan en leiden ze naar de plaats van infectie.

41
Q

Wat doet IL-12?

A

Rekrutering en activatie van NK-cellen.

42
Q

Geef de twee soorten chemokines.

A
  • CC: werken op monocyten
  • CXC: werken op neutrofielen
43
Q

Wat is een cytokinestorm?

A

Shock doordat de immuunrespons volledig uit de hand loopt door te hoge stijging van IL-6 en TNF-alfa.

44
Q

Hoe gaan inflammatie en bloedstolling samen?

A

Geactiveerde monocyten secreteren TF dat PSGL-1 tot expressie brengt. Dit eiwit bindt op plaatjes en zo vormt er zich een thrombus.

45
Q

Hoe gaan inflammatie en botresorptie samen?

A

Bij chronische inflammatie expresseren veel cellen RANKL, waardoor monocyten differentiëren tot osteoclasten en botafbraak induceren.

46
Q

Wat zijn M2 macrofagen?

A

Macrofagen die verschijnen wanneer de inflammatoire stimuli verdwijnen en dan IL-10 en VEGF produceren voor weefselherstel.

47
Q

Wat doet CRP?

A

Binden van fosforylcholine van bepaalde bacteriële en schimmel LPSs.

48
Q

Welk effect heeft IL-6 op de lever?

A

De lever gaat hepcidine produceren wat de Fe-absorptie uit de darm blokkeert en de vrijgave van ijzer verhindert.

49
Q

Juist of fout?

Ijzer toedienen in geval van anemie door chronische infectie zal soelaas bieden.

A

Fout, de lever produceert nog steeds hepcidine wat Fe-opname blokkeert.

50
Q

Wat doen scavenger receptoren?

A

Ze resulteren in receptor gemedieerde endocytose.

51
Q

Wat zijn neutrofielen?

A

Gespecialiseerde macrofagen die als eerste naar de inflammatoire site gerekruteerd worden.

52
Q

Wat doen neutrofielen?

A

Ze stoten hun kern uit (NET) om de pathogenen te ‘vangen’, ze fagocyteren en doden de pathogenen.

53
Q

Beschrijf de eerste stap van de extravasatie van neutrofielen.

A

TNF-alfa en C5a activeren het endotheel waardoor het endotheliaal selectine tot expressie brengt. Dat eiwit bindt op de suikerketens van de neutrofiel.

54
Q

Beschrijf de tweede stap van de extravasatie van neutrofielen.

A

Chemokines activeren de neutrofielen waardoor ze LFA-1 tot expressie brengen. Dat eiwit bindt op ICAM-1 van het endotheel waardoor ze blijven plakken.

55
Q

Beschrijf de derde stap van de extravasatie van neutrofielen.

A

Neutrofielen wringen zich door de endotheelcellen door oplossen van de basale membraan via proteases.

56
Q

Beschrijf de vierde stap van de extravasatie van neutrofielen.

A

De neutrofielen migreren naar de hoogste concentratie van chemokines.

57
Q

Wat zijn NK-cellen?

A

Cytotoxische cellen / lymfocyten zonder B- of T-cel receptor met enkele granules.

58
Q

Wat doen NK-cellen?

A

Ze controleren de virale replicatie door het doden van de virus geïnfecteerde cellen. Ze produceren ook IFN-gamma.

59
Q

Welke stoffen hebben een positieve invloed op NK?

A

IL-12, IFN-alfa en -bèta.

60
Q

Beschrijf de type I interferonen.

A
  • Productie: door viraal geïnfecteerde somatische cellen
  • IFN-I receptor: aanwezig in alle lichaamscellen
  • Functie: transcriptie van eiwitten die DNA productie stilleggen
61
Q

Beschrijf de type II interferonen.

A
  • Productie: uitsluitend door lymfocyten
  • Rol: geïnduceerde respons tegen intracelullaire pathogenen.