HC 6 Beschrijvende statistiek Flashcards
1
Q
Beschrijvende statistiek
A
- Het beschrijven van kenmerken van de steekproef
2
Q
Nominaal
A
- Variabele zonder volgorde (bijv. beroep, geslacht)
3
Q
Ordinaal
A
- Variabele met volgorde (bijv. tumorstadium, 5-puntsschaal)
4
Q
Centrale tendentie
A
- Maat voor gemiddelde en mediaan
- De meest ‘typische’ waarde die de variabele kan hebben
- Als we maar één getal gebruiken om de steekproef samen te vatten gebruiken we gemiddelde of mediaan
5
Q
Maten voor spreiding
A
- De meeste waarnemingen vallen niet precies op het gemiddelde maar een stukje daarvandaan
- Hoe ver ligt een waarneming “typisch” van het gemiddelde af?
- Dit is wat maten voor spreiding meten
- De steekproefstandaarddeviatie: meet de “typische” afstand tot het gemiddelde
- De kwartielen: meten de “typische” afstand tot de mediaan
6
Q
Variantie
A
de gemiddelde kwadratische afstand tot het gemiddelde
7
Q
Percentielen
A
- Onder welke waarde ligt de k-de percentiel van de data
- (100 – k)%
- Bijvoorbeeld: 95% percentiel is een getal zodanig dat 95% van de data kleiner is of eraan gelijk en 5% groter of eraan gelijk.
8
Q
Doel van beschrijvend tabel
A
- Klinische begint vaak met beschrijvend tabel
- Doel: onderzoekspopulatie beschrijven
- “Good practice” om continue variabelen te beschrijven
- Kijk eerst naar het histogram
- Als de variabele normaal verdeeld is: gemiddelde (SD)
- Als de variabele niet normaal verdeeld is: mediaan (range) of mediaan (interkwartielafstand)
9
Q
Centrale limietstelling
A
- Wat is de verdeling van schattingen over verschillende steekproeven?
- Centrale limietstelling: in grote steekproeven is de waarde van een schatting van een gemiddelde of proportie altijd normaal verdeeld met
10
Q
Standaarderror
A
- Standaarderror van een gemiddelde (s.e.): Waarbij s de standaarddeviatie van de populatie
- Standaarderror van een proportie (s.e.): Waarbij p de proportie in de populatie