HC 4.2 Handhaving ATP-turnover & celintegriteit Flashcards

1
Q

Waarbij vindt ATP-synthese plaats?

A

Bij de verbranding van koolhydraten, vetten en eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarbij vindt ATP-verbruik plaats?

A
  • Spiercontractie
  • Iontransport
  • Biosynthese van macromoleculen
  • Thermogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat gebeurt er onder basale omstandigheden met de totale ATP-pool in het hart?

A

Die wordt eens in de tien seconden vervangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar vindt ATP-verbruik voornamelijk plaats in de cel?

A

In het cytosol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar vindt de (her)aanmaak van ATP plaats?

A

Deels in het cytosol (creatinefosfaat, anaerobe glyco(geno)lyse) en deels in het mitochondrion (aerobe glyco(geno)lyse en vetzuuroxidatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn nadelen van anaerobe glycolyse?

A

Zuurproductie, lage ATP-productie en opbrengst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt de ATP-synthese in rust mogelijk gemaakt? Wat is de verdeling?

A

60-70% van de ATP-synthese wordt mogelijk gemaakt door vetzuurverbranding en 30-40% door glyco(geno)lyse (vooral glucose minder glycogeen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er bij plotse toename in inspanning?

A

Dan vindt er een daling van ATP plaats (+ stijging ADP), dit leidt tot activatie van creatinefosfokinase (CPK). CPK zorgt vervolgens voor de aanmaak van ATP door defosforylering van creatinefosfaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er als creatinefosfaat opraakt?

A

Dan wordt ADP omgezet in AMP en ATP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar zorgt AMP voor en hoe doet het dat?

A

Een versnelling van de glycolyse en de glycogenolyse. AMP is allosterische activator van fosfofructokinase (PFK) en glycogeen fosforylase (GP).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom vindt er bij inspanning vooral anaerobe glyco(geno)lyse plaats?

A

Omdat dit proces wordt versneld bij inspanning en de elektronentransportketen een langzaam proces is. (melkzuurproductie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zorgt AMP voor als de inspanning langer doorgaat?

A

Dan wordt AMP omgezet in adenosine dat voor vasodilatatie zorgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een nadeel aan creatinefosfaat?

A

Het is heel snel al verbruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er tijdens de glycolyse van 1 glucose molecuul?

A
  • Glucose geeft 2 elektronen af aan NAD+, hierdoor ontstaat NADH en er ontstaan in totaal 2 NADH moleculen.
  • Daarnaast vindt er tijdens de glycolyse productie van ATP plaats, er ontstaan twee ATP moleculen.
    En glucose wordt door de glycolyse omgezet in twee pyruvaat moleculen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er met het pyruvaat wat is ontstaat bij de glycolyse?

A

Dat transporteert over het mitochondriale binnenmembraan. Er vindt dan omzetting plaats van pyruvaat door pyruvaatdehydrogenase (PDH) in de C2-verbinding Acetyl CoA. Hierbij komt ook NADH vrij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat gebeurt er in de citroenzuurcyclus?

A

Er komen veel elektronen bij vrij, die wederom op NAD+ en FAD worden geplaatst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoeveel ATP ontstaat er bij 1 molecuul glucose en waar ontstaat het?

A

2 ATP bij de glycolyse + 2 ATP bij de citroenzuurcyclus + 28 ATP bij de elektronen transportketen = 32 ATP

18
Q

Hoe ontstaat NAD+ uit NADH?

A

Zuurstof is nodig om NADH te reoxideren naar NAD+.

19
Q

Op welke twee manieren kun je NADH over het mitochondriale binnenmembraan krijgen?

A

Via de malaat-aspartaat shuttle en via de glycerol-3-fosfaat shuttle.

20
Q

Hoe werkt de malaat-aspartaat shuttle?

A

Oxaalacetaat wordt omgezet in malaat, want malaat kan via een kanaal over het membraan van het mitochondrion. Malaat wordt dan weer omgezet in oxaalacetaat hierbij krijg je weer NADH. Oxaalacetaat moet dan weer over het membraan en daarvoor wordt het omgezet tot aspartaat. Aspartaat kan weer via het kanaal over het membraan naar het cytosol.

21
Q

Welke reactie gaat gepaard met de reactie van oxaalacetaat naar aspartaat?

A

Glutamaat wordt omgezet naar alfa-ketoglutaraat. En zo wordt aspartaat in het cytosol weer omgezet in oxaalacetaat.

22
Q

Hoe krijg je alfa-ketoglutaraat en glutamaat over het mitochondriale binnenmembraan getransporteerd?

A

Het aspartaat kanaal wisselt aspartaat uit tegen glutamaat en het malaat kanaal wisselt malaat uit tegen alfa-ketoglutaraat.

23
Q

Welke shuttle wordt vooral gebruik in de lever en de hartspier en welke vooral in de skeletspieren?

A

In het hartspier en in de lever (en andere organen) gebeurt de malaat-aspartaat shuttle. In skeletspieren gebruik je de glycerol-3-fosfaat shuttle.

24
Q

Hoe werkt de glycerol-3-fosfaat shuttle?

A
  1. In de skeletspier: DHAP –> glycerol-3-fosfaat waarbij elektronen van NADH worden opgenomen
  2. Glycerol-3-fosfaat zet aan de andere kant van het membraan FAD+ –> FADH2, maar gaat zelf niet door het membraan
25
Q

Wat is bèta-oxidatie?

A

De omzetting van vetzuur in de C2-verbinding acetyl CoA. Bij elke stap van bèta-oxidatie komen elektronen vrij, die worden gekoppeld aan NAD+ en FAD. Vervolgens gaat Acetyl CoA de citroenzuurcyclus in.

26
Q

Wat is oxidatieve fosforylering?

A

Het oxideren van NADH en FADH2 en het fosforyleren van ADP

27
Q

Hoe ziet de elektronentransportketen eruit?

A

De elektronen worden via de elektronentransportketen getransporteerd naar zuurstof voor de omzetting naar water. Bij dat elektronentransport (voornamelijk door complex I, III en IV) wordt er middels protonen een protonengradiënt opgebouwd, doordat er bij bijna ieder complex protonen naar het cytosol worden gepompt.

28
Q

Hoeveel ATP levert NADH op en hoeveel FADH2 en waarom is er een verschil?

A

NADH: 2.5 ATP
FADH2: 1.5 ATP
FADH2 geeft zijn elektronen af bij complex twee en loopt zo vier protonen mis.

29
Q

Hoeveel protonen zijn er nodig voor de fosforylatie van ADP?

A

4
3 voor de fosforylatie en 1 voor het in de cel brengen van anorganisch fosfaat.

30
Q

Hoe wordt de potentiële energie van de protonengradiënt bepaald?

A

Wordt niet alleen bepaald door het concentratieverschil, maar vooral ook door de membraanpotentiaal. Doordat er protonen naar buiten worden gepompt, ontstaat er niet alleen een verschil in concentratie, maar wordt er ook een membraanpotentiaal opgebouwd: de binnenzijde van het mitochondriale binnenmembraan wordt sterk negatief.

31
Q

Wat is de potentiële energie van de protonengradiënt, die gebruikt kan worden om ATP te maken?

A

-21,5 kJ/mol

32
Q

Hoeveel energie is er nodig voor de ATP-synthese?

A

50 kJ/mol, er zijn dus minimaal drie protonen nodig om één ATP te maken.

33
Q

Wat is de snelheidsbepalende factor van de oxidatieve fosforylatie?

A

Het ADP-aanbod. De hoeveelheid beschikbaar ADP in de mitochondriale matrix is afhankelijk van het ATP verbruik in het cytosol.

34
Q

Waarom is er om H+ naar buiten te pompen energie nodig?

A

Om de concentratiegradiënt te overwinnen, maar vooral om de membraanpotentiaal te overwinnen. Hier zit een maximum aan. Op een gegeven moment kan NADH geen elektronen meer afstaan.

35
Q

Wat gebeurt er in het geval van ischemie met AMP?

A

Dan wordt het afgebroken tot adenosine –> zorgt voor vasodilatatie.

36
Q

Wat zijn geneesmiddelen voor angina pectoris?

A
  • Remmers van vetzuuroxidatie: Trimetazidine (wordt preventief gebruikt), Ranolazine, Etoxomir
  • Remmers van mitochondriale vetzuuropname: Etoxomir, perhexiline, MDI (Malonyl-CoA decarboxylase remmers)
  • Dichlooracetaat (PyruvaatDeHydrogenase activatie)
37
Q

Waarom kan de remming van de vetzuuroxidatie gunstig zijn voor angina pectoris en patiënten met hartfalen?

A

Remming van de vetzuuroxidatie leidt tot stimulatie van de glucose oxidatie. Glucose levert per molecuul zuurstof meer ATP op dan Vetzuren per molecuul zuurstof. In een hart van een patiënt is niet de hoeveelheid brandstof, maar de hoeveelheid zuurstof een probleem. Daarom is de oxidatie van glucose voordeliger.

38
Q

Wat is de functie van de malaat-aspartaatshuttle?

A

Transport van elektronen

39
Q

Waarom is het zoveel gunstiger om glycogeen ipv glucose te gebruiken als energiebron bij beperkt zuurstofaanbod?

A

Minder O2 gebruik bij zelfde ATP opbrengst, daarnaast ook minder verzuring bij zelfde ATP opbrengst (belangrijkst)

40
Q

Welke verandering versnelt de verzuring?

A

AMP stijging

41
Q

Welke metaboliet versnelt zuurstofverbruik in de cel?

A

Mitochondriaal ADP, niet mitochondriaal NADH.