HC 2.4 Neurotransmitters van het autonoom zenuwstelsel Flashcards

1
Q

Hoe is het zenuwstelsel in te delen?

A

Afferent: is informatie naar het centrale zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kun je farmaca indelen op basis van functie?

A
  • Parasympathicomimetica: middelen die de parasympathicus activeren
  • Parasympathicolytica: middelen die de parasympathicus remmen
  • Sympathicomimetica: middelen die de sympathicus activeren
  • Sympathicolytica: middelen die de sympathicus remmen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe kun je farmaca indelen op basis naar het soort chemische stof?

A
  • Cholinerge stoffen lijken op acetylcholine, vooral parasympathicus maar ook in de sympathicus.
  • Adrenerge stoffen lijken op adrenaline
  • Dopaminerge stoffen lijken op dopamine
  • Purinerge stoffen lijken op purine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Op welke niveaus kun je het autonome zenuwstelsel beïnvloeden?

A
  • Centrale zenuwstelsel
  • Synapsen
  • Transmitterafgifte
  • Post-synaptisch bij een effectororgaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doen parasympatische efferente zenuwbanen?

A

Responsen in het hart, glad spierweefsel, exocriene klieren en synapsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar komen de parasympatische efferente zenuwbanen vandaan?

A

De parasympatische vezels ontspringen hoog in het ruggenmerg of juist sacraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de opbouw van parasympatische efferente zenuwbanen en hoe werken ze?

A

Het primaire neuron is lang en komt tot dichtbij het doelorgaan. Uit de synaps van het primaire neuron wordt acetylcholine vrijgemaakt, dit werkt op een nicotinerge neuron en vervolgens wordt vanuit het ganglion in het doelorgaan acetylcholine vrijgemaakt en dit werkt op een muscarine receptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn sympathische efferente zenuwbanen?

A

Het ganglion ligt dicht bij het ruggenmerg (paravertebrale ganglia). Ook hier wordt acetylcholine als eerste neurotransmitter vrijgemaakt: dit werkt op nicotinerge receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het sympathisch cholinerge systeem?

A

Op zweetklieren werkt een acetylcholine respons eerst op nicotine receptoren en later op muscarine receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het sympathisch adrenerge systeem?

A

Daarbij is (nor)adrenaline (epinephrine) vaak de tweede neurotransmitter die werkt op adrenerge receptoren met responsen in het hart, de gladde spieren en synapsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het sympathische dopamine systeem?

A

Dit systeem is met dopamine receptoren in renale bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar speelt de sympathicus ook een rol?

A

De sympathicus speelt ook een rol in het bijniermerg waar adrenaline en noradrenaline wordt vrijgemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat wordt er in het somatisch zenuwstelsel (zonder ganglion) gebruikt als neurotransmitter en hoe werkt het?

A

Acetylcholine, en dit werkt op nicotinerge receptoren in de skeletspieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Als acetylcholine vrijkomt wat doet het dan?

A

Dan werkt het op acetylcholine receptoren die zich op het postsynaptische membraan bevinden. En acetylcholine mag niet te lang in de synapsspleet zich bevinden, daarom wordt het opgeruimd door acetylcholinesterase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn ingrijpen die kunnen plaatsvinden op het systeem van acetylcholine?

A
  • Hemicholinium
  • Triethylcholine
  • Tetrodoxine
  • Botulinetoxine
  • M- en N-receptor agonisten en antagonisten
  • Cholinesteraseremmers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet hemicholinium op het systeem van acetylcholine?

A

Zorgt ervoor dat choline niet meer wordt opgenomen in het neuron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doet triethylcholine op het systeem van acetylcholine?

A

Het lijkt erg op choline en wordt als een soort vals substraat door het neuron opgenomen. Dit kan er uiteindelijk ook voor zorgen dat er geen acetylcholine gevormd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doet tetrodotoxine op het systeem van acetylcholine?

A

Het remt de natriumkanalen, die natrium opnemen. Als je dit toevoegt, zal het neuron niet depolariseren en zal acetylcholine niet worden afgegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat doet botulinetoxine op het systeem van acetylcholine?

A

Zorgt ervoor dat acetylcholine niet uit de blaasjes wordt afgegeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat doen M- en N-receptor agonisten en antagonisten op het systeem van acetylcholine?

A

Het systeem interfereren door de receptoren op het postsynaptische membraan, de cholinerge receptoren te remmen/blokkeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doen cholinesteraseremmers op het systeem van acetylcholine?

A

Door het enzym dat acetylcholine afbreekt te remmen blijft er netto meer acetylcholine aanwezig in de synapsspleet en krijg je een grotere respons als het neuron vuurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn voorbeelden van cholinesteraseremmers?

A

Neostigmine en physostigmine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke twee soorten cholinerge receptoren zijn er?

A

Muscarine en nicotine receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe krijgen de cholinerge receptoren hun naam?

A

Op basis van hun affiniteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Als de affiniteit hoog is dan is de pEC50 hoog of laag?

A

hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn muscarine receptoren?

A
  • M1 t/m 5.
  • G-eiwit gekoppelde receptoren.
  • Komen aan hun naam omdat ze de hoogste affiniteit hebben voor muscarine, daarna acetylcholine en daarna nicotine.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat zijn nicotine receptoren?

A
  • classificatie op basis van subunits (α, β, γ, δ, ε)
  • ionkanaal receptoren.
  • Komen aan hun naam omdat ze de hoogste affiniteit hebben voor nicotine, daarna acetylcholine en daarna muscarine.
28
Q

Waar kunnen nicotine receptoren zich bevinden?

A

In de ganglia, bijniermerg, presynaptisch en in de skeletspier.

29
Q

Wat is het effect van de nicotine receptoren in de ganglia?

A

Transmitterafgifte.

30
Q

Wat is het effect van de nicotine receptoren in het bijniermerg?

A

Het effect is dat adrenaline en noradrenaline worden afgegeven.

31
Q

Wat is het effect van de nicotine receptoren die zich presynaptisch bevinden?

A

Transmitterafgifte.

32
Q

Wat is het effect van nicotine receptoren die zich in de skeletspier bevinden?

A

Contractie.

33
Q

Waar liggen sympathische ganglia?

A

Sympatische ganglia liggen bij het ruggenmerg, paravertebraal.

34
Q

Waar liggen parasympatische ganglia?

A

De parasympatische ganglia liggen bij de organen waar ze een effect op hebben.

35
Q

Wat is de locatie van M1?

A

CZS (brein), perifere zenuwen.

36
Q

Wat is de locatie van M2?

A

Hart, zenuwen

37
Q

Wat is de locatie van M3?

A

Exocriene klieren, gladde spieren

38
Q

Wat is de locatie van M4?

A

CZS (locomotie = actieve beweging of voortbeweging van een organisme)

39
Q

Wat is de locatie van M5?

A

CZS (functie?)

40
Q

Wat is het effect van de muscarine receptoren in het hart?

A

In het hart hebben de muscarine receptoren als effect dat de hartfrequentie, het hartminuutvolume en de bloeddruk omlaag gaat evenals de inotropie: kracht waarmee het hart samentrekt.

41
Q

Wat is het effect van de muscarine receptoren in de arteriën?

A

In de arteriën zal de muscarinereceptoren als gevolg hebben vasodilatatie (waardoor de bloeddruk ook omlaag gaat).

42
Q

Wat is het gevolg van het stimuleren van presynaptische muscarinereceptoren?

A

Zorgt voor een verlaging van de transmitterafgifte.

43
Q

Wat is het effect van de muscarine receptoren in de gladde spieren?

A

In de gladde spieren zorgt stimulatie van de muscarinereceptoren voor contractie van het oog, bronchiën, maagdarmkanaal en urineblaas.

44
Q

Wat is het effect van de muscarine receptoren op de exocriene klieren?

A

Traan-, speeksel-, bronchiale- & zweet (sympathicus) secretie.

45
Q

Voor welke aandoening kan parasympathicomimetica dienen als medicijn/oplossing?

A
  • Glaucoom (staar)
  • Urineretentie (je blaas niet kunnen legen)
  • Herstel spierverslapping
  • Myashenia gravis (auto-immuunziekte van spierzwakte)
  • Alzheimer
  • Insecticiden en zenuwgassen
46
Q

Wat helpt bij glaucoom?

A

Pilocarpine (cholinerge agonist) om de oogdruk naar beneden te halen.

47
Q

Wat helpt bij urineretentie?

A

Bethanechol (agonist) om urineretentie op te heffen en doet dit door de blaas samen te laten trekken.

48
Q

Wat helpt bij herstel spierverslapping?

A

Neostigmine, een acetylcholinesteraseremmer en verhoogt de hoeveelheid acetylcholine. Neostigmine helpt om na anesthesie spierverslapping te herstellen, er is dan meer acetylcholine aanwezig waardoor de werking van een muscarine receptor antagonist wordt tegengegaan.

49
Q

Wat helpt bij myasthenia gravis?

A

Neostigmine, een acetylcholinesterase remmer.

50
Q

Wat helpt bij Alzheimer?

A

Rivastigmine werkt op de muscarinereceptor in het CZS en is ook een acetylcholinesterase remmer.

51
Q

Wat helpt bij insecticiden en zenuwgassen?

A

Atropine kan de werking van een zenuwgas beperken. Een zenuwgas stimuleert acetylcholinereceptoren met als gevolg dat er oncontroleerbare contracties plaats zullen vinden wat dan zorgt voor een verlaging van de hartfrequentie.

52
Q

Hoe ontstaat een glaucoom en hoe kan het worden opgelost?

A

Oogdruk loopt op omdat de iris het afvoerkanaal van het oogvocht, het kanaal van Schlemm, verstopt. Als je de pupil verkleint, wordt de iris ontvouwen waardoor de afvoer van het oogvocht weer beter gaat.

53
Q

Hoe kun je het ontvouwen van de iris stimuleren?

A

Met pilocarpine (muscarine receptor agonist) en dan krijg je miose (een kleine pupil. Het omgekeerde effect, het vergroten van de pupil, mydriase, krijg je voor elkaar met atropine (muscarine receptor antagonist).

54
Q

Wat zijn de bijwerkingen van muscarine agonisten?

A
  • Diarree (contracties spijsverteringskanaal)
  • Zweten (sympatische muscarine receptoren worden geactiveerd)
  • Miose, pupilvernauwing
  • Misselijkheid, door contracties in het gastro intestinaal systeem
  • Urinelozing doordat de blaas contraheert
55
Q

Wat is botulinetoxine A?

A

Het bindt met het presynaptisch membraan en zorgt ervoor dat acetylcholine niet meer kan worden afgegeven. Het blokkeert de acetylcholine afgifte en verlamt op die manier de cholinerge zenuwen.

56
Q

Wat zijn klachten bij vergiftiging met botulinetoxine A?

A

Spierverslapping en duizeligheid. Ook kunnen de patiënten hun ogen niet openen en voedsel niet doorslikken (want exocriene klieren zijn minder vocht gaan maken).

57
Q

Wanneer treedt de verlamming door botulinetoxine A op en hoe lang duurt het?

A

Treedt op na drie dagen en duurt 8-12 weken. Herstel vindt pas plaats als er nieuwe zenuw eindigingen zijn ontwikkeld, want de verlamming heeft een irreversibel effect.

58
Q

Wat is blefarospasme?

A

Spasme van het ooglid.

59
Q

Waar kan Botulinetoxine A therapeutisch voor worden gebruikt?

A
  • Blefarospasme
  • Hemifacialisspasme
  • Torticollis spamodica
  • Strabismus
  • Hyperhydrose
  • Chronische migraine
  • ‘face-lift’
60
Q

Wat is hemifacialisspasme?

A

een spasme in de helft van de gezichtsspieren.

61
Q

Wat is torticollis spasmodica?

A

Een aandoening waarbij de nekspieren aan een kant helemaal verkrampt zijn waardoor het hoofd een kant op kantelt. Je kunt je voorstellen dat als je botulinetoxine A injecteerd, de spieren verlammen, waardoor de spastische spieren niet meer kunnen samentrekken.

62
Q

Wat is strabismus?

A

Scheelzien door spasme.

63
Q

Wat is hyperhydrose?

A

Uitscheiden van overmatig zweet, dan kan het bijvoorbeeld geïnjecteerd worden in de oksels.

64
Q

Hoe kan botulinetoxine A bruikbaar zijn bij een face-lift?

A

Als je deze spieren verlamt worden de rimpels en mimiek minder.

65
Q

Hoeveel vaker komt migraine voor bij vrouwen dan bij mannen?

A

Twee tot drie keer vaker voor

66
Q

Wat is het gevolg tussen medicatie en chronische migraine?

A

Mensen met chronische migraine gebruiken veel medicatie. En van medicatie krijg je chronische migraine.