HC 3.1 Integratiecollege week 2 Flashcards

1
Q

Waar werkt een antagonist op?

A

Nooit op een stof, altijd op een bepaalde receptor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is atropine?

A

Een muscarine-receptor antagonist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is hexamethonium?

A

Een nicotine-receptor antagonist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar zorgen histamine en serotonine voor?

A

Histamine (histaminereceptoren) en Serotonine (serotonine receptoren (5-hydroxy-tryptamine)) zorgen voor bronchoconstrictie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar zorgen bèta-2-receptoren voor?

A

Bèta-2-receptoren zorgen voor bronchodilatatie. –> er is sprake van fysiologisch antagonisme ivm serotonine of histamine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat gebeurt er bij een compleet AV-blok?

A

Bij een compleet AV-blok gaan de prikkels niet meer van de atrium naar de ventrikels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt de membraanpotentiaal actief negatief gemaakt?

A

Door de kaliumkanalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly