HC 2-1 HVZ Flashcards
1
Q
Wat kan een CXR onderzoeken in het hart en de longen
A
Hart: hartfalen en pre/post operatie
longen: pneumonie en metastase
2
Q
MRI indicaties vasculair/cardiac
A
- Indicaties: anatomie, functie, weefsel, flow, valve, shunt
- Grote indicaties: aangeboren hart ziektes, ischemische cardiomyopathie, niet ischemische cardiomyopathie
3
Q
Tetralogie van Fallot (TOF)
A
- ziekte waarbij de aorta te ver naar voren staat waarbij de er een stenose bij de pulmonaal klep ontstaan. Bloed kan hier niet goed weg dus verplaatst naar het linker ventrikel en komt zo in de aorta terecht terwijl het een lage zuurstofspanning heeft. (kind gaat blauw zien) –> ontstaan ritme stoornissen –> pulmonaal klep wordt vaak vervangen (PVR) kan in beeld gebracht worden samen met de ventriculaire functie door MRI
- Kinderen kunnen vrij lang met stabiele pulmonaal insufficiëntie leven
- Kan verschillende functies in het hart meten: shunt, ventrikel functie , pulmonale functie
4
Q
Cardiomyopathie (CM)
A
- Ziekten van de hartspieren
- Dysfunctie van de hartspier
- Dilaterend cardiomyopathie hebben veel oorzaken (genetisch, infectie, toxine etc.)
5
Q
Dilaterende cardiomyopathie
A
- Verdunning en uitrekking van hartspier –> vergroting hartkamers –> verminderde pompfunctie
6
Q
Ischemisch cardiomyopathie en non-ischemisch CM verschil
A
- Ischemisch wordt veroorzaakt door ischemie (verminderde bloedtoevoer) en non-ischemisch door genetische factoren
7
Q
MRI toepassingen bij cardiomyopathie
A
- Hypertrofie meten: functie van knijpkracht
- Late gadolinium enhancement (LGE): beoordeling van myocardiale littekenvorming en myocardiale fibrose
- Ventriculaire functie
8
Q
A