4-8 Radionuclide therapie Flashcards
1
Q
Radionucliden interactie
A
- directe interactie: partikel botst tegen DNA moleculen aan, waardoor er schade aan ontstaat
- indirecte interactie: partikel botst tegen molecuul aan, waardoor er vrije radicalen ontstaan
2
Q
Wat is het effect van radionuclide
A
- targeted effects: radionuclide zit vast aan de cel en bestraalt
- non-targeted effects: radionuclide zit radionuclide zit vast aan de cel en bestraalt andere cellen
3
Q
Welke soorten straling wordt er gebruikt bij radionuclide
A
- Alfa straling creëert letale schade (dubbel strengs breuken) op een korte range.
- Beta straling heeft een grotere range met minder energie. deze kan non-targeted en targeted. Targeted therapie is specifiek op bepaalde moleculen die verbonden zijn met een vector (antilichaam, peptide, molecuulinhibitors)
4
Q
Wat zijn de eigenschappen van een vector
A
- circulatietijd
- pentratietiediepte
- stabiliteit
- bindingsaffiniteit
- productiekosten
- specificiteit
- accumulatie
- mogelijkheid tot uitscheiding
- mogelijkheid tot labeling aan verschillende radionucliden
5
Q
Pre-targeting werking
A
- Vector wordt ingespoten
- Vector bindt en tumor en ongebonden vector wordt uitgewassen
- Radionuclide wordt ingespoten en bindt aan vector