H7: Cognitieve gedragstherapie Flashcards

1
Q

Beschrijf het gedragstherapeutische component van CGT

A

Veranderen gedrag. Cliënt leert om met beter en meer passend gedrag te reageren.

vb. wie geneigd is om situaties te mijden uit angst, ziet angst aanvankelijk dalen maar het vermijden houdt de angst in stand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf de cognitieve component van CGT

A

Invloed van gedachten. Disfunctionele cognities zorgen voor ongewenste gevoelens en ongewenst gedrag. Cliënt leert hoe die disfunctionele gedachten en overtuigingen kan identificeren, evalueren en veranderen.

vb. wie belangrijke levensgebeurtenissen negatief interpreteert, wordt en blijft gemakkelijker angstig, somber of geïrriteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Geef definitie van CGT

A

Nadruk op samenwerking tussen Gedachten, Gevoelens en Gedrag (GGG) benadrukken en negatieve gevoelens en ongewenst gedrag willen veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 3 kenmerken van de leertheorie

A
  1. Ongewenst gedrag is aangeleerd.
  2. Klassieke conditionering = S-R leren. Extinctie.
  3. Operante conditionering = leren door gevolgen van gedrag. Bekrachtiging, bestraffen of uitdoven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welk kritiek ontstond gedragstherapie?

A

Kritiek op voor psychoanalyse. Eysenck.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontstond de cognitieve revolutie?

A

Ondanks succes gedragstherapie –> kritiek op puur gedragsmatig alternatief voor psychoanalyse –> mentale processen (gedachten, opvattingen, interpretaties) werden volledig buiten beschouwing gelaten.

BECK en Ellis grondleggers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf Beck’s cognitieve theorie

A

Psychisch lijden ontstaat niet door wat iemand meemaakt maar de manier waarop iemand DENKT over de dingen die die meemaakt.

4 niveau’s cognities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem de 4 cognitie niveaus van Beck

A
  1. Basisassumpties (schema’s)
  2. Conditionele assumpties
  3. Strategische ideeën
  4. Automatische gedachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn basisassumpties (schema’s)?

A

Opvattingen die iedereen heeft over zichzelf, anderen en de wereld (impliciet).

Fundament van opvattingen

vb. Ik ben minderwaardig; mensen zijn niet te vertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn conditionele assumpties?

A

Opvattingen over oorzaak-gevolg relaties

vb. Als ik mijn mening geef zullen ze me belachelijk vinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn strategische ideeën?

A

Opvattingen over hoe gevaren het beste het hoofd te bieden en goede dingen te bereiken. Staan op grensvlak van opvattingen en gedrag. LEEFREGELS.

vb. Ruzie vermijden door in te stemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn automatische gedachten?

A
  1. Meest toegankelijke niveau. Automatisch naar bewustzijn.
  2. Resultaat van infoverwerking die op schema’s werd gebaseerd.
  3. Bewust door iemands hoofd.
  4. Samen met emoties en gedrag –> aanwijzingen over welke (automatische) interpretaties iemand maakt en wat de inhoud is van onderliggende schema’s

vb. Het is verschrikkelijk als er ingebroken wordt, ik moet de deur controleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ontstaat psychopathologie volgens de cognitieve theorie?

A
  1. Door problemen in informatieverwerking: bepaalde basisschema’s HYPERACTIEF (hypervalentie)–> domineren infoverwerking –> vertekening interpretatie.

vb. Bij depressie gaan schema’s om verlies overheersen, de depressieve persoon gaat allerlei gebeurtenissen op een dusdanige manier interpreteren dat ze steeds weer een nieuw verlies gaan betekenen, waardoor de problemen in stand worden gehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe manifesteert hypervalentie van schema’s zich?

A

Via de automatische gedachten.

Automatische gedachten zijn dus niet de OORZAAK van problemen (werd vroeger gedacht) maar PRODUCT VAN onderliggende SCHEMA’S.

Opsporen automatische gedachten –> komen tot basisschema’s –> alternatieve opvattingen vinden die meer functioneel zijn en zorgen voor een beter begrip van de ervaringen waarmee iemand geconfronteerd wordt. buiten –> binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf het doel van CT

A

Hypervalentie basisschema’s of basisschema’s zelf veranderen.

Moeilijk want: infoverwerking is bij lang bestaande schema’s al dusdanig GEAUTOMATISEERD: confirmation bias (alleen aandacht voor info die schema bevestigt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn hot cognitions?

A

Opvattingen die nauw verbonden zijn met. sterke emoties en disfunctionele gedragingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem de 4 G’s

A

Gebeurtenissen
Gevoelens
Gedachten
Gedrag

Essentie van CGT!

Maakt niet uit bij welke G je begint want beïnvloeden elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem de 9 basisprincipes van CGT

A

CGT..
1. Is PROBLEEMGEORIENTEERD en nadruk op HEDEN. Weinig focus kindertijd.
2. KORTDUREND en AFGEBAKEND. 10-20 sessies
3. Benadrukt samenwerking cliënt en therapeut.
4. Vraagt ACTIEVE HOUDING. Huiswerk.
5. GESTRUCTUREERD en geprotocolleerd. Verschillen voor aard problematiek
6. Ziet REGISTRATIE als ESSENTIEEL onderdeel vd behandeling.
7. Leert de cliënt hoe deze zijn EIGEN THERAPEUT kan ZIJN. Didactisch accent.
8. Expliciete nadruk op TERUGVALPREVENTIE
9. Psychopathologie als EXTREME VORM NORMAAL GEDRAG.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem 4 kenmerken van CGT registratie als essentieel onderdeel vd behandeling

A
  1. –> inzicht in denk- en gedragspatronen
  2. Opschrijven = beter opgeslagen in geheugen
  3. Draagt bij aan automatiseren van geleerde technieken
  4. Cliënt heeft aan eind van therapie een naslagwerk

bv. bijhouden dagboekformulieren en coping cards

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn coping cards?

A

Kaartjes met belangrijke conclusies van de therapie. Voor cliënt om regelmatig te bekijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Noem 3 onderdelen van het belang tussen cliënt en therapeut samenwerking bij CGT

A
  1. Balans AUTONOMIE (vb cliënt vooral gesprek laten voeren en materiaal aandragen) en STRUCTUUR (therapeut is bv directief, neemt initiatieven, stelt huiswerk voor)
    vb. typisch beeld therapiezitting: cliënt en therapeut naast elkaar zittend, samen gebogen over dagboekformulieren
  2. Balans EMPATHIE en DISTANTIE (afstand van zienswijze; slechts 1 vd mogelijke interpretaties, maar therapeut is niet afstandelijk zoals vaak gedacht!)
  3. CGT onderscheidt zich van andere stromingen door WERKRELATIE niet op te vatten als een proces dat verandering faciliteert, maar als een SITUATIONELE VOORWAARDE voor op gang brengen van LEERPROCES
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 3 categorieën vragenlijsten en tests voor CGT

A
  1. Gevoelens en gedrag: PANAS; PES
  2. Disfunctionele automatische gedachten en opvattingen: DAS-A, IBT, RBI, GCL-50, YSQ-3
  3. Infoverwerkingsprocessen: Geheugentaak, personages in filmfragmenten beoordelen, confirmation bias en emotional reasoning met computertaken (weinig in praktijk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem een voordeel van een gestructureerd dagboek

A

In kaart brengen onder welke omstandigheden het probleem optreedt en welke gedachten daarmee samenhangen –> belangrijke verbanden aan het licht brengen tussen factoren die het probleem uitlokken en bekrachrigen.

Gedragsregistratie met telapparaten is ook zinvol bij gedrag dat hoogfrequent is, bv tics en obsessies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Geef de definitie van probleemanalyse

A
  1. Zorgvuldige analyse van de probleemgebieden
  2. Belangrijk om een behandelplan te maken
    =/ diagnose stellen!!

vb. Twee pt hebben dezelfde DSM-diagnose, maar alsnog kan probleemanalyse laten blijken dat de ene meer baat heeft bij methode A en andere meer bijB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem 3 aspecten waarop onderscheid gemaakt moet worden bij probleemanalyse

A
  1. MACROanalyse (holistische theorie)
  2. MICROanalyse (functieanalyse)
  3. Casusconceptualisatie
26
Q

Wat is macroanalyse (holistische theorie)?

A

Verschillende probleemgebieden in kaart brengen door probleemgedragingen die dezelfde functie hebben te clusteren en hypothesen op te stellen over causale relaties tussen de clusters (soort KOP-model).

vb. alcoholmisbruik + relatieproblemen: nagaan of ze samenhangen of onafhankelijke problemen zijn. Samenhang –> verband checken: alcholmisbruik tga relatieproblemen dan weinig zin om relatieproblemen eerst te behandelen

!! Macroanalyse bespreken met pt –> inzicht in (instandhouding van) problemen –> overeenstemming prioriteiten en volgorde behandeldoelen

27
Q

Beschrijf microanalyse (functieanalyse; topografische analyse)

A

Gedrag specifiek probleemgebied analyseren –> onstaansgeschiedenis wordt onderzocht en vervolgend welke factoren ervoor zorgen dat het gedrag in stand wordt gehouden.

vb. Welke stimuli en omstandigheden lokken gedrag uit? Welke respons treedt op? Welke gevolgen heeft het gedrag? Welke factoren bekrachtigen het gedrag en houden het in stand?

–> belang van INZICHT IN SEQUENTIE GEBEURTENISSEN voorafgaand aan probleemgedrag en wat daarop volgt

28
Q

Beschrijf casusconceptualisatie en noem 5 aandachtspunten

A

Beeld krijgen van disfunctionele gedachten en schema’s. Al eerder verkregen info gebruiken en hypothesen opstellen over (dis)functionele schema’s –> beeld hoe deze vio leven cliënt –> indicatie noodzakelijke duur therapie en de te verwachten weerstand tegen verander.

  1. Hoe sterk houdt cliënt vast aan schema? (vb subj sterkte aangeven in %)
  2. Hoe essentieel vindt cliënt schema voor overleving, veiligheid, welbevinden?
  3. In hoeverre is cliënt in staat het geactiveerde schema in twijfel te trekken?
  4. Vroegere leerervaringen die de vorming van het schema hebben beïnvloed
  5. Hoe vroeg in het leven het schema is geïnternaliseerd

Alleen bij sterke contra-indicaties wordt conceptualisering NIET met cliënt besproken (maar later). Daarna: doelen, duur, frequentie

29
Q

Noem 3 typen technieken bij CGT behandeling

A
  1. Operante technieken
  2. Exposure
  3. Cognitieve technieken
30
Q

Wat is het basisprincipe van operante technieken?

A

Gewenst gedrag bekrachtigen (belonen) en ongewenst gedrag uitdoven (extinctie) of bestraffen

31
Q

Noem 3 vormen van operante technieken

A
  1. Token economy
  2. Gedragsactivatie
  3. Dagboek
32
Q

Noem 3 kenmerken van token economy

A
  1. SECUNDAIRE bekrachtigers geven bij GEWENST gedrag. Inwisselen voor iets leuks.
  2. Ongewenst gedrag = geen token.

+ meteen na gewenst gedrag geven
- Minder in trek door afname gemiddelde opnametijd + ambulante rehabilitatieprogramma’s: niet geschikt voor token economy

33
Q

Noem 3 kenmerken van gedragsactivatie/behavioural activation

A
  1. Focus: uitbreiden plezierige activiteiten. Bij depressies.
  2. obv leertheoretische model van Lewinsohn: depressie ontstaat door tekort aan (bekrachtiging voor) gedrag dat plezier en voldoening geeft
  3. Niet met straffen en belonen, wel bekrachtiging centrale rol
34
Q

Noem 3 kenmerken van dagboeken

A
  1. Alle activiteiten + gevoel noteren
  2. –> Zicht op activiteiten die plezier brengen
  3. Positieve activiteiten opschroeven en stemmingsverslechterende verminderen.
  4. Wélke activiteiten + hoe en wanneer –> stemmingsonafhankelijk plannen
35
Q

Geef de definitie van exposure

A

Verzamelbegrip voor procedures waarbij cliënten worden blootgesteld aan situaties die spanning en angst oproepen en die ze geneigd zijn te vermijden.

2 manieren:
1. In vitro/imaginaire exposure
2. in vivo –> zeer effectief! Gradueel en flooding

36
Q

Wat is graduele exposure?

A
  1. In stappen van makkelijke –> moeilijk situaties.
  2. Cliënt controle over exposure.
  3. Geen ontspanningsoefeningen
37
Q

Wat is systematische desentitisatie of relaxatie?

A
  1. Graduele exposure MET onspanningsoefeningen.
  2. Fysiologische component van angst en spanning. Cliënt leert. spanning in spiergroepen herkennen en ontspannen. Doel: ontspanning toepassen zodra eerste spanning zich manifesteert.
  3. Nadelen:
    - Tijdrovend
    - Niet effectiever dan andere exposuremethoden!
38
Q

Wat is flooding?

A
  1. In vivo exposure methode waarbij cliënt meteen wordt blootgesteld aan de meest gevreesde stimulus
  2. Bij traumaverwerking, want hiërarchische presentatie van emotie-oproepende stimuli niet goed mogelijk. Meestal imaginair, soms in vivo.

vb. iemand die is overvallen durft niet meer naar buiten; naast getraumatiseerde imaginaire exposure. zal ook het vermijdingsgedrag in vivo aangepakt worden

39
Q

Wat is habituatie?

A

Lang gedacht mechanisme van exposure:
1. Idee dat als je maar lang genoeg wordt blootgesteld aan de gevreesde stimulus, zonder dat de gevreesde actie optreedt, angst zal afnemen.
2. Hyp: Hoe groter de angstreductie tijdens de oefening, hoe groter het effect –> exposure alleen effectief wanneer blootstelling doorgaat tot de angst voldoende gedaald is.

Nu:
1. Angstdaling geen noemenswaardige relatie uiteindelijk effect exposure. VERWACHTINGEN schenden belangrijker
2. EXPECTATION VIOLATION

40
Q

Wat is expectation violation?

A

Principe van exposure: vormen nieuwe verwachtingen belangrijk!

Expliciet verwachtingen achterhalen belangrijk

Inhibitoir leren

41
Q

Noem een verschil tussen vroegere opvattingen over mechanismen van exposure en nu

A

Vroeger: interventie bepaald dmv angstreductie, habituatie

Nu: obv geloofwaardigheid van verwachtingen.

Exposure effectief als: geloofwaardigheid nieuwe associaties > oorspronkelijke associatie

42
Q

Wat is inhibitoir leren?

A

Principe van exposure. Oorspronkelijke verwachting (hond = bijten) minder geloofwaardig door nieuwe associatie (hond = niet bijten).

Oorspronkelijke verwachting blijft bestaan!

43
Q

Wat is exposure met responspreventie?

A

Doel: uitdoven van respons door te verbieden dwanghandeling. uit te voeren. Toegepast bij verslavingen, eetstoornissen, dwangstoornissen.

44
Q

Noem 3 cognitieve technieken

A
  1. Cognitieve dagboek
  2. Uitdagen
  3. (gedrags)experiment
  4. Rollenspel
45
Q

Wat is het cognitieve dagboek?

A
  1. Bijhouden automatische gedachten.
  2. Cliënt onderscheid leren maken in wat de feitelijke situaties vormt, welke emoties oproepen en welke interpretaties de cliënt daaraan geeft.
  3. Problematische situaties obv 4 G’s. ‘gevoelens’ vòòr automatische gedachten (makkelijker te herkennen)
  4. Gevoelens signaal om dagboek in te vullen
  5. Hot cognition selecteren
46
Q

Wat is een hot cognition?

A

Cognitie met hoge emotionele lading

47
Q

Noem 3 kenmerken van uitdagen

A
  1. Kritisch onderzoeken van gedachtegangen.
  2. Geleide ontdekking (guided discovery) met socratische dialoog
  3. Bij negatieve automatische gedachte: problem solving
  4. obv verzamelde informatie in de socratische dialoog —> alternatieve gedachte opgesteld tegenover automatische disfunctionele gedachte
  5. Geloofwaardigheid oude en nieuwe gedachten scoren. Uitdaging = succesvol als geloofwaardigheid van oorspronkelijke gedachte is afgenomen en alternatieve gedachte tegenover is gezet
48
Q

Wat is geleide ontdekking (guided discovery)?

A
  1. Bij toetsen van opvattingen
  2. Therapeut begeleidt cliënt in het zélf inzicht verkrijgen.
  3. mbv socratische dialoog
49
Q

Wat is de socratische dialoog?

A

Onderzoekend vragen stellen en herhaald samenvatten –> helpt cliënt zelf nieuwe inzichten te ontwikkelen.

50
Q

Beschrijf het (gedrags)experiment

A

Informatie verzamelen om op empirische wijze te toetsen of een opvatting waar is.

Hyp –> toetsingscriteria –> houdbaarheid toetsen

51
Q

Beschrijf een rollenspel

A
  1. Experiëntiële techniek om gedachten te toetsen.
  2. Cliënt ervaart hoe het is om een bepaalde interactie aan te gaan, leert perspectief van een ander kennen.
52
Q

Wat is de neerwaartse pijltechniek?

A
  1. Techniek om onderliggende assumpties en kerngedachten tga automatische gedachten te identificeren.
    2 vragen:
  2. Als wat je zegt waar zou. zijn, wat betekent deze gedachte dan voor jezelf?
  3. Wat zegt deze gedachte over jou en je toekomst?
53
Q

Noem 3 kenmerken van terugvalpreventie

A
  1. Rode draad door therapie. Focus laatste sessies
  2. Terugvalpreventieplan
54
Q

Noem 3 punten over effectiviteit van CGT

A
  1. Veruit meest onderzochte en empirisch gevalideerde psychotherapie
  2. Acute en langetermijneffecten
  3. Lager terugvalpercentage dan bv medicatie
  4. Onduidelijk welk component van CGT belangrijkst.
  5. Bij depressie: puur GT-gerichte benadering zonder cognitieve interventie (behavioral activation) even effectief als volledig CGT
55
Q

Noem 4 ongunstige factoren voor behandeleffect CGT

A
  1. Moeilijk kunnen samenwerken
  2. Niet in staat zijn zich aan afspraken te houden
  3. Extreem passieve houding
  4. Geen daginvulling (structuur): CGT slaat niet aan –> daginvulling vinden prioriteit
56
Q

Noem 4 contra-indicaties (CI) voor CGT

A
  1. Basisvoorwaarde CGT = motivatie + in staat zijn gedachten onder woorden te brengen en daarop te reflecteren
  2. Vroeger: psychose CI, nu kan t wel
  3. Lage intelligentie kan CI zijn, maar aanpassen taalgebruik en methoden kan
  4. Secundaire diagnosen leken CI maar onderzoek geeft aan dat het kan, ook persoonlijkheidsstoornissen. CGT gunstiger dan andere vormen psychotherapie of medicatie
57
Q

Noem 3 soorten nieuwe ontwikkelingen mbt CGT

A
  1. Schematherapie (ST)
  2. ACT/3e generatie CGT
  3. Technologische innovaties
58
Q

Noem 4 kenmerken van schematherapie (ST)

A

Voor chronische problematiek met wortels in jeugd.
Toepassing: PH-stoornissen, chr. depressies, chr. eetstoornissen

  1. Focus experiëntiële technieken, contact met gevoel.
  2. Therapeutische relatie belangrijk. Corrigeren zaken fout in jeugd (vb hechting)
  3. Opbouw nieuwe, gezonde schema’s
  4. Onderdeel bestaande CGT, soms gepresenteerd als geheel nieuwe behandelvorm
59
Q

Noem 3 kenmerken van ACT/3e generatie CGT

A

Nadruk effectiever leren OMGAAN (acceptance) met cognities en emoties ipv veranderen

  1. Experiëntiële technieken zoals mindfulness
  2. Bekendste vorm: mindfulness based cognitive therapy (MBCT)
  3. Behandelvormen vaak gepresenteerd als losstaande behandelingen, m aar vaak overlap –> accentverschuiving vanuit 1e en 2e generatie dan volledig verschillende therapievormen
60
Q

Noem de 3 generaties gedragstherapie

A
  1. Klassieke gedragstherapie
  2. Cognitieve gedragstherapie
  3. Aandachts- en acceptatiegerichte CGT

1 en 2: focus rechtstreekse verandering gedachten, gevoelens, gedrag.
3: effectiever omgaan cognities en emoties zonder direct willen veranderen

61
Q

Noem 2 technologische innovaties

A
  1. Exposure dmv VR: bij specifieke fobieën, even effectief als in vivo
  2. E-health / blended behandelen. Half-half. online zelfhulprogramma’s met therapeut op afstand betrokken. Effecten groter als therapeut op afstand betrokken dan als mensen volledig op afstand moeten doorlopen
62
Q
A