H4. Farmacotherapie Flashcards
Wat zijn psychotrope stoffen?
Doel het denken, voelen, willen en handelen te beïnvloeden
Wat zijn psychofarmaca?
Categorie psychotrope stoffen. Beïnvloeden psychische functies door fysiologische processen in het brein te veranderen.
NIET: stoffen die psychisch functioneren via processen BUITEN de hersenen beïnvloeden (zoals cortisol, schildklierhormoon)
Wat is farmacokintiek?
Wat doet het LICHAAM met het geneesmiddel?
Absorptie, verdeling, halfwaardetijd
Wat is absorptie?
Transport van geneesmidddel van plaats van toediening naar bloed. BBB
Wat is verdeling?
Verspreiding na absorptie. Eiwitbinding bepaalt werkzaamheid: vrij opgelost of gebonden aan bloedeiwitten
Noem het belangrijkste systeem van metabolisme
- Leverenzymen: P450-systeem
- Hoeveelheid P450-enzymen verschilt tussen personen en etnische groepen en erfelijk bepaald –> individuele verschillen!
Waar vindt uitscheiding plaats?
Gal –> darmen –> ontlasting / urine.
Ook: zweet, speeksel, moedermelk
Wat is de halfwaardetijd?
- Tijd die het lichaam nodig heeft om een bepaalde concentratie geneesmiddel in het bloed tot de helft terug te brengen.
- Belangrijke maat voor metabolisme en uitscheidiing
- Bepaalt in sterke mate de duur van de werking en bijwerkingen van een middel.
- Lange halfwaardetijd –> lagere dosering
Wat is farmacodynamiek?
Wat doet het GENEESMIDDEL met het lichaam?
Neurotransmitter, dosis-responscurve, therapeutische index, bloedspiegel
Wat is een smalle therapeutische index?
Effectieve concentratie van het middel in het bloed (bloedspiegel) dichtbij toxische bloedspiegel.
Dus iets lagere dosis is niet effectief, maar een hogere dosis is toxisch
Noem 6 klinische werkingsprincipes
Behandelaar moet:
1. Kennis hebben over farmacodynamiek en kinetiek, interacties met andere medicijnen, alternatieve behandelvormen en pt informeren hierover. VOORLICHTING
2. Kennis van nut van ONDERHOUDSBEHANDELING
3. Beoordelen of middel vio op cognitief functioneren, rijvaardigheid, bediening machines
4. Kennis manier waarop psychiatrische stoornissen kunnen interacteren met klinisch geneesmiddelengebruik (vb pt met vergifitingswaan overtuigen dat antipsychotica nuttig zijn)
5. Farmacotherapie en psychotherapie zien als complementaire behandelmethoden
6. Kennis hebben over algehele huidige lichamelijke gezondheidstoestand van pt
Wat zijn antipsychotica?
- = neuroleptica
- Stoffen met kalmerende en onverscilligmakende (=neuroleptiserende) werking. Onrustige en angstige pt –> gekalmeerd; geremde pt –> actiever
- Pt weerstand door gevoel van distantie tov eigen beleving, lichte depersonalisatie of emotionele vervlakking.
- Veel verschillende, effecten vergelijkbaar.
- Typische en atypische
Hoe verschillen typische en atypische antipsychotica?
Atypische selectievere beïnvloeding DA systeem, minder cholinerge en histaminerge systeem –> minder bewegingsstoornissen als bijwerking
Geef wat voorbeelden van typische antipsychotica
Haloperidol
Flufenzazine
Flupentixol
Perfenazine
Pimozide
Pipamperon
Sulpiride
Zulcopenthixol
Geef wat voorbeelden van atypische antipsychotica
Aripiprazol
Clozapine
Paliperidin
Quetiapine
Risperidon
Sertindol
Wat is het extrapiramidaal systeem (EPS)?
- Gedeelte van bewuste motorische systeem van het CZS dat niet via de achterstrengen van het ruggenmerg loopt (piramidale banen).
- Stoornissen –> tremoren, stijfheid spieren, bewegingsarmoede, vb: parkinsonisme