H10. Stemmingsstoornissen Flashcards

1
Q

Benoem het verschil tussen prevalentie en behandeling van depressieve en bipolaire stoornis

A

Depressie: 20%; op alle plekken binnen de GGZ gediagnosticeerd en behandeld

Bipo: 1.5%, vooraal sGGZ. Onderdiagnostiek en verkeerde diagnose (unipolaire depressie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem de 3 clusters symptomen van depressie

A
  1. Affectieve symptomen
  2. Lichamelijke
  3. Cognitieve
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe lang moet depressie aanwezig zijn voor diagnose?

A

Gedurende 2 weken minimaal 5 symptomen gelijktijdig aanwezig.

3 clusters symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem de 4 affectieve symptomen van depressie

A
  1. Somber, verdrietig, vlak
  2. Verminderde interesse in activiteiten die voorheen wel als positief werden ervaren
  3. Gedachten hangen samen met sombere stemming. vb waardeloos of schuldig voelen, doodsgedachten
  4. Angst, geen diagnose criterium!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 5 lichamelijke symptomen van depressie

A
  1. Trager bewegen/praten
  2. Lichamelijke onrust
  3. Verstoorde slaap (meer/minder)
  4. Veranderde eetlust
  5. Vermoeidheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 2 cognitieve klachten van depressie

A
  1. Verminderde concentratie
  2. Trager denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is depressie met atypische kenmerken?

A

Stemmingsreactiviteit (stemming klaart op bij positieve gebeurtenis), toegenomen slaap, vermoeidheid en eet lust en gevoeligheid voor afwijzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf melancholische depressie

A

Stemming is constant somber (niet reactief) en diep neerslachtig (vooral in de ochtend), psychomotorisch duidelijk vertraagd, gewichtsverlies, ervaren schuldgevoelens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf seizoensgebonden patroon van depressie

A

Depressieve episoden stelselmatig in herfst/winter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is persisterende depressie?

A

CHRONISCHE + DYSTHYME depressie uit DSM-IV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is premenstruele stemmingsstoornis?

A

Ernstige depressieve klachten rondom menstruatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis?

A

Driftbuien en prikkelbare stemming. Vooral in kindertijd gediagnosticeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 specificaties kunnen worden toegevoegd obv het symptoomprofiel?

A
  1. Depressie met atypische kenmerken; stemmingsreactiviteit
  2. Melancholische depressie
  3. Seizoensgebonden patroon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is depressie met gemengde kenmerken?

A

Depressie met minimaal 3 symptomen van manie tijdens de meeste dagen van de depressie.

Lusteloosheid en rusteloos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is andere gespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis?

A

Wel depressie symptomen en sign lijdensdruk, niet alle criteria voor depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar wordt op gelet bij anamnese? Noem er 5

A
  1. Huidig toestandsbeeld
  2. Uitlokkende en instandhoudende factoren
  3. Huidige leefsituatie
  4. Invloed klachten op dagelijks leven
  5. Comorbide klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem 3 oorzaken die herkenning en diagnostiek bemoeilijken

A
  1. Lichamelijke klachten op de voorgrond
  2. Comorbide psychische klachten (vb angst of verslaving)
  3. Schaamte over klachten (vb suïcidaliteit) –> klachten verzwijgen of afzwakken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe kunnen lichamelijke factoren stemmingsstoornissen (mede) veroorzaken?

A

vb
1. traagwerkende schildklier of betablokkers;
2. middel
3. hersenaandoening (vb Parkinson of dementie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Kunnen self-report questionnaires gebruikt worden voor diagnose van stemmingsstoornissen?

A

NEE. Alleen NA diagnose om de ERNST te bepalen –> bepaalt mede soort behandeling, setting en kan vooruitgang meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Noem de 4 meestgebruikte self-report questionnaires bij stemmingsstoornissen

A
  1. BDI-II: Beck Depression Inventory: aanwezigheid depressieve klachten
  2. IDS: inventory of depressive symptoms: als zelfrapportage of interview
  3. HDRS: Hamilton Depression Rating Scale: kort semi-gestructureerd interview voor vaststellen ernst gedragsmatige, cogn. en lichamelijke aspecten
  4. MADRS: Montgomery-Asberg Depression Rating Scale
21
Q

Wat is het stepped-care model?

A

Pt krijgen eerst kortste/minst intensieve behandeling. Alléén als onvoldoende –> intensievere behandeling

22
Q

Welke 3 basisinterventies (1e stap) krijgt iedere pt met depressieve stoornis?

A
  1. Psycho-educatie
  2. Activering
  3. Actief volgen

Extra: bibliotherapie; zelfhulp of zelfmanagement; activerende begeleiding; fysieke inspanning/lichamelijke activiteit of running-therapie; counseling of psychosociale interventies

23
Q

Waar bestaan 2e stapinterventies uit? (kortdurende)

A

Probleemoplossende therapie of kortdurende behandeling

5 gesprekken, focus op hier-en-nu en bevorderen zelfoplossend vermogen. Houding therapeut: coachend, actief sturend, doel: verband klachten en interne (cognities) en externe (omgeving, stressoren enz) factoren duidelijk te maken.

voorwaarden:
1. LICHTE depressie, > 3mnd
2. Herhaalde depressie

24
Q

Waar bestaan 3e staps, psychotherapeutische, interventies uit?

A
  1. CGT: voorkeur eerst gedrag daarna cognitieve interventies
  2. IPT (interpersoonlijke therapie): veranderingen in belangrijke relaties

Voorwaarden:
1. Onvoldoende herstel van lichte depressie na 1e en 2e stap
2. Bij matig ernstige depressie

25
Q

Beschrijf hoe CGT als 3e stapsinterventie bij depressie werkt

A
  1. Voorkeur eerst gedrag daarna cognitief

Gedrag: beinvloedende (+ en -) factoren acterhalen. Focus: verhogen plezierige en verminderen onplezierige activiteiten en aanleren en trainen (sociale) vaardigheden (bv meer plezier leren halen uit sociaal contact)
- Gedragsactivatie even effectief als CT en CGT
- Geslaagde gedragsactivatie –> cogn verandering

Cogn therapie: relatie gedachten - gevoelens. Ervaringen –> kernovertuigingen en leefregels (schema’s, scripts) –> depressieve klachten. Inzicht + ontstaan schema’s, functionaliteit onderzoeken, passende leefregels formuleren. Gedagsexperimenten soms gebruikt.

26
Q

Hoe wordt IPT gebruikt bij 3e staps interventie bij depressie?

A

Veranderingen in belangrijke relaties kunnen depressie uitlokken.

4 aandachtspunten:
1. Rouw
2. Rolconflict
3. Rolverandering
4. Tekort in interpersoonlijke vaardigheden

3 fasen in 15 sessies
1. Diagnostiek en psycho-educatie
2. Problemen oplossen dmv rollenspellen
3. Afsluiting

27
Q

Waar bestaan 3e staps, farmacotherapie en lichttherapie interventies uit bij depressie?

A
  1. AD 1e keus.
    ! Plotselinge omslag stemming: indicatie bipo
  2. Lichttherapie bij seizoensgebonden patroon, soms ook bij lichte depressie zonder comorbiditeit
28
Q

Waar bestaan 4e stapsinterventies uit?

A

Combi psychotherapie en farmacotherapie, wanneer voorgaande interventies niet werken

29
Q

Waar bestaan 5e staps, ECT interventies uit bij depressie?

A

ECT bij TRD of zeer ernstige vormen (met psychotische kenmerken, hoog suïcide, catatonie).
Door psychiater. Psycholoog rol in motiveren pt.

30
Q

Beschrijf de voorwaarden voor bipolaire stoornis

A

Min 1 MANISCHE / hypomane episode
en vaak ook min 1 DEPRESSIE (alle criteria unipolaire depressie)

Vaak ook: toenemdne ontremming. Sneller spreken, moeilijk te onderbreken, hak op de tak. Weinig ziekte-inzicht. Soms kan pt psychotisch worden (grootheidswanen)

31
Q

Wat is hypomanie?

A

Symptomen min 4 dagen mild, geen functionele beperkingen (soms zelfs beter functioneren)

32
Q

Wat is manie?

A

Ernstigere symptomen; min 7 dagen functionele beperkingen

33
Q

Wat is bipo-I stoornis?

A

Pt die depressie EN manieën heeft doorgemaakt

34
Q

Wat is bipo-II?

A

Pt die depressie en HYPOmanieën heeft doorgemaakt

(=milder dan bipo-I)

35
Q

Welke 3 andere diagnoses van bipo zijn er?

A

Noet voldoen aan volledige kenmerken (hypo)manie of depressie:
1. andere gespecificeerde bipo
2. ongespecificeerde bipo
3. cylothyme stoornis

36
Q

Waarom hebben bipo pt vaak ernstige (levenslange) beperkingen in dagelijks functioneren?

A
  1. Jonge leeftijd
  2. Terugkerende stemmingsepisoden
  3. Cogn achteruitgang
  4. Comorbide somatische aandoeningen
  5. Bijwerkingen medicatie
37
Q

Is er sprake van onder- of overdiagnose van bipo?

A

ONDER. Bij depressieve klachten altijd nagaan of er sprake is van bipo!

38
Q

Noem 3 stappen van diagnose van bipo

A
  1. Aard en ernst HUIDIG toestandsbeeld in kaart brengen
  2. BELOOP stemmingsklachten uitvragen: life-chart methode.
  3. Heteroanamnese ivm ontbreken ziekte-inzicht
39
Q

Wat is life-chart methode?

A

Methode voor bipo diagnose.

Depressieve, manische en euthyme perioden en samenhangende beperkingen, life-events en medicatiegebruik in life-chart weergeven

40
Q

Wat zijn euthyme perioden?

A

Symptoomvrije perioden

41
Q

Noem 3 kenmerken die de aanwezigheid van bipo aannemelijker maken

A
  1. Recidiverende depressieve episoden. Vooral bij >3 voor 25jr en 1e graads familie ook bipo
  2. Meerdere korte depressieve episoden met spontaan en snel hersel
  3. AD: deel depressieve pt ontwikkelt hypomanie door AD, onvoldoende voor diagnose bipo (want: hypo door middel) maar wel aanwijzingen daadwerkelijk bipo
42
Q

Welke 3 screenings- en meetinstrumenten worden gebruikt voor bipo?

A
  1. MDQ: mood disorders questionnaire: bij vermoeden bipo. Screening. bij <7 –> uitsluit en >7 –> vervolgonderzoek
  2. (Q)IDS: bepalen ernst HUIDIGE STEMMINGSEPISODE
  3. YMRS Young mania rating scale OF BRMAS bech-rafaaelsen mania scale: ERNST MANISCHE SYMPTOMEN
43
Q

Noem 4 kenmerken van behandeling van bipo

A
  1. Specialistische centra
  2. Zeer beperkt aantal psychologen
  3. Stepped-care model: fasen ACUTE, VOORTGEZETTE, ONDERHOUDSbehandeling
  4. Acute toestandsbeeld + beloopsvorm –> behandelbeleid

vb sprake acute depressie of manie, niet wenselijk te starten met laag intensieve interventie terwijl er meteen intensieve zorg nodig is

44
Q

Noem 5 kenmerken van acute behandeling van bipo

A
  1. Bestrijden symptomen. en beschermen complicaties of suïcide
  2. Psychofarmaca. Als gevaar zichzelf/omgeving evt opname.
  3. Manische episode –> antipsychoticum (ook zonder psychotische kenmerken)
  4. Depressieve episode bipo =/ unipolaire depressie! evt dosis aanpassen of 2e middel of AD
  5. ERNSTIGE manie of depressie bij bipo –> ECT overwegen
45
Q

Noem 7 kenmerken van de voorgezette behandeling van bipo

A
  1. Centraal = STABILISATIE stemming en herstel functioneren
  2. Medicatie: lithium 1e keus
  3. Psycho-educatie pt en naasten
  4. Pt leren uitlokkende factoren en vaardigheden aanleren
  5. Bipo pt gevoelig ritmeveranderingen –> structuur!
  6. Ondersteuning dagelijks leven, huisvesting, werk etc. en naasten
  7. Levenslange aandoening! Focus ZELFMANAGEMENT: ingrijpen dreigende ontregeling en omgaan kwetsbaarheid
  8. Psychologische interventies
46
Q

Waarom is litium 1e keus bij bipo?

A

Meerst effectief voor lange termijn. Verminder recidieven van manie en depressie EN risico op suïcide

47
Q

Welke 4 psychologische interventies worden bij bipo gebruikt en in welke fase?

A

Voorgezette behandeling (2e fase), na duidelijkheid diagnose

  1. CGT
  2. IP-SRT: Interpersoonlijke en sociaal ritme THERAPIE
  3. FFT: family focused treatment
  4. SRT: sociaal ritme TRAININGEN: leefstijladviezen en zelfmanagement
48
Q

Noem 3 aspecten van de onderhoudsbehandeling van bipo (fase 3)

A
  1. Stabiel houden stemming, maatschappelijk herstel en evt behandeling individuele problematiek dmv psychologische interventies
  2. Duurt jaren
  3. Medicatie soms aangepast om nieuwe stemmingsepisoden en bijwerkingen te voorkomen
49
Q
A