H13. Psychotische stoornissen Flashcards

1
Q

Noem 4 omgevingsdeterminanten van psychose

A
  1. Cannabisgebruik
  2. Slaapdeprivatie
  3. Opgroeien in een grote stad
  4. Kindermishandeling en -misbruik

Focus op genXomgeving: versterken risico synergetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem 3 epidemilogische eigenschappen van psychose

A
  1. In adolescentie en volwassenheid meestal tijdelijk
  2. Risicofactoren en emotionele stress –> soms blijvende symptomen en soms psychose
  3. Incidentie 1e: 2.2/10 000, prevalentie 400/10 000 inwoners
  4. Genen? Weinig voorspellend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom zijn genen weinig voorspellend voor psychose?

A

Genetische determinanten zijn aspecifiek, complex en polygenetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een psychose?

A

Veranderde beleving van waarneming of in het denken of combi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn positieve of psychotische symptomen?

A

Belangrijkste psychotische symptomen
1. Wanen
2. Hallucinaties
3. Verward gedrag of gedesorganiseerd denken
4. Affectieve symptomen
5. Cognitieve symptomen

meten dmv PANSS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn wanen?

A

Afwijkende DENKbeelden waarvan iemand niet af te brengen is met logisch redeneren.

vb achtervolginswaan of paranoide waan of betrekkingswanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn hallucinaties?

A

WAARNEMINGEN zonder externe prikkel, op alle zintuigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf verward gedrag of gedesorganiseerd denken

A

Vorm van denkstoornis.

vb moeite hebben woorden te vinden, nieuwe woorden verzinnen, nieuwe betekenis geven aan woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de PANSS?

A

Semi-gestructureerd interview om psychotische symptomen in kaart te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf negatieve symptomen

A

Gedachten, gevoelens en gedragingen die zijn weggevallen.

Componenten
1. Afname expressie
2. Gebrek aan sociale motivatie

Vaak voorafgaand aan positieve symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf afname van expressie

A

Beperkte affectieve modulatie, gebrek aan spontaniteit, manierisme, pose, motorische retardatie, avolitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is pose?

A

Onnatuurlijk aandoende lichaamshouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is avolitie?

A

Onvermogen om initiatief te nemen of gebrek aan motivatie om een taak te voltooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is manierisme?

A

Eigenaardige motorische bewegingen –> bizar of geforceerd bewegingspatroon, spraak, of mimiek die als kunstmatig en ondoelmatig worden ervaren.

vb. Onnodig complexe of omslachtige gebaren.
Overdreven rituelen in het dagelijkse handelen.
Een eigenaardige houding of loopje zonder functionele reden.
Vreemde gezichtsuitdrukkingen of spraakpatronen die niet in lijn zijn met de situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf gebrek aan sociale motivatie

A

Emotionele teruggetrokkenheid, passieve/apathische sociale teruggetrokkenheid en actieve sociale vermijding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn affectieve symptomen?

A

Affectieve ontregeling zoals angst, depressie, manische symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn cognitieve symptomen?

A

Beperkingen in snelheid van informatieverwerking, aandacht en concentratie, werkgeheugen, verbaal en visueel leren, planning en probleemoplossend denken, sociale cognitie.

In NL dmv tes Matrics of Cantab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het clinical staging of stadiëringsmodel?

A
  1. Uit oncologie
  2. Principe dat door preventieve behandeling ontwikkeling stoornis voorkomen kan worden –> intensieve behandeling in eerste fasen
  3. Verschillende behandelfocus per fase.

vb. iemand met 1e psychose heeft andere, intensievere behandeling nodig met ander tempo dan die al jaren persisterende psychotische symptomen heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Benoem de 4 fasen van clinical staging voor psychose

A
  1. Hoog risico op psychose
  2. Eerste psychose
  3. Episodisch verloop
  4. Aanhoudende ernstige problematiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Beschrijf fase 1: hoog risico

A
  1. Voorafgaand vaak langer vluchtige psychotische verschijnselen, samenhang andere psychiatrische symptomen zoals angst, depressie en achteruitgang dagelijks functioneren
  2. ~ 33% hiervan krijgt psychotische stoornis, binnen 3 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Benoem de 3 groepen van fase 1, bij allemaal moet sprake zijn van achteruitgang in sociaal functioneren

A
  1. Pt met subklinische psychoseachtige ervaringen
  2. Pt met floride psychose < week, zonder behandeling in remissie
  3. Familiaire belasting via ouder, broer of zus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Beschrijf kenmerken van fase 2: eerste psychose

A

Als 1e psychose van minimaal 1 week symptomen + achteruitgang sociaal functioneren + toenemende lijdensdruk.

Vroegtijdige passende behandeling essentieel voor prognose: kortere onbehandelende psychosekuur –> gunstigere prognose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Beschrijf fase 3: episodisch verloop

A

Onvolledige remissie, relapse of recidief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Beschrijf fase 4: aanhoudende ernstige problematiek

A

Meerdere recidieven of chronische aanwezigheid van psychotische symptomen.

Langdurige achteruitgang in functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Uit welke 3 delen bestaat diagnostiek voor psychose?

A
  1. Categoriale
  2. Dimensionele
  3. Gepersonaliseerde
26
Q

Noem 6 kenmerken van categoriale diagnostiek mbv DSM-5

A
  1. Gebruikt voor vergelijkbaarheid en bekostiging onderzoek
  2. Semi-str interviews zoals miniSCAN, CASH, SCID
  3. Ernstigst: schizofrenie en schizoaffectieve stoornis
  4. Minder ernstig: waarnstoornis en korte psychotische stoornis
  5. Psychotische stoornissen agv organische oorzaak –> somatische anamnese
  6. Attenuated psychosis syndrome. Nieuw.
  7. Diagnose obv combi symptomen en duur van d aanwezigheid
27
Q

Noem 2 nadelen aan de categoriale indeling van DSM-5

A
  1. Iedere pt combi symptomen, classificaties weinig richting individuele zorgbehoeften.
  2. Pt zien het als stigmatiserend, niet helpend
28
Q

Noem 2 functionele psychosen

A
  1. Schizofrenie
  2. Schizoaffectieve stoornis
29
Q

Noem 3 kenmerken van schizofrenie

A
  1. > 6mnd wanen, hallucinaties, neg symp, gedesorganiseerde spraak/gedrag, min 1 hiervan spraak
  2. Achteruitgang functioneren
  3. Meest ernstige psychotische stoornis
30
Q

Beschrijf schizoaffectieve stoornis

A
  1. Psychotische symptomen grootste deel van de tijd COMBI stemmingsstoornissen
  2. Symptomen < 6mnd
  3. Functionele psychose
31
Q

Beschrijf psychotische stoornissen agv organische oorzaak

A

vb door somatische aandoening of middelengebruik

Organische oorzaken uitsluiten dmv somatische anamnese, lichamelijk onderzoek, lab en neurologisch onderzoek

32
Q

Wat is attenuated psychosis syndrome?

A
  1. Nieuw in DSM-5
  2. Gebruikt om fase verhoogd risico aan te duiden
  3. Wetenschappelijk bewijs laag –> appendix DSM
33
Q

Noem 4 clusters van dimensionele diagnostiek

A

AANWEZIGHEID en ERNST symptomen in kaart brengen
1. Psychotische
2. Negatieve
3. Affectieve
4. Cognitieve

–> fig 13.1 spinnenweb

34
Q

Noem 2 kenmerken van gepersonaliseerde diagnostiek

A
  1. Uitlokkende, onderhoudende en beschermende factoren beschrijven en meewegen in behandeling
  2. Ook persoonlijke factoren en krachten, vb met ICF
35
Q

Wat is ICF: international classification of functioning, disability and health?

A

Raamwerk waarmee menselijk functioneren kan worden beschreven en in kaart gebracht.

Activiteiten en participatie

36
Q

Benoem 12 aspecten/probleemgebieden van gepersonaliseerde diagnostiek

A
  1. Traumatische ervaringen en PTSS klachten
  2. Recente stressvolle gebeurtenissen
  3. Middelengebruik
  4. Agressie en impulscontrole
  5. Suïcidaliteit
  6. Sociaal functioneren
  7. Sociale steun in naaste omgeving
  8. Etniciteit en culturele aspecten
  9. juridische voorgeschiedenis
  10. Mate van samenwerking in behandeling

Bij kritische momenten opnieuw uitvragen (vb evaluatie, crisissituatie, onverwachte veranderingen in de behandeling)

37
Q

Beschrijf 2 fasen van diagnostiek bij fase 1: hoog risico

A

Actief vroege opsporing
1. Screening dmv PQ-16 –> jongeren 14-35jr in SGGZ
2. obv PQ16 –> aanvullende diagnostiek –> CAARMS en SOFAS

38
Q

Wat is de CAARMS?

A

Comprehensive assessment of at risk mental state. Gaat aanwezigheid subklinische psychotische ervaringen na

39
Q

Wat is de SOFAS

A

Social functioning assessment scale

40
Q

Beschrijf diagnostiek bij fase 2: 1e psychose

A
  1. Categoriaal, dimensionaal en individueel profiel.
  2. Voorliggende symptomen als angst en depressie nagaan
  3. Uitsluiten gevolg van lichamelijke aandoening of middelengebruik
  4. Heteroanamnese –> inschatten draaglast en draagkracht familie
41
Q

Wat is een individueel profiel?

A

Bij diagnostiek fase 2. In kaart brengen welke factoren bij deze pt vio ontstaan, uitlokken en in stand houden psychotische symptomen en welke factoren beschermend en belemmerend zijn.

42
Q

Beschrijf diagnostiek van fase 3 en 4

A
  1. Nagaan of in eerder stadium iets over het hoofd is gezien zoals verstandeljike beperking of ASS.
  2. Ook nagaan of krachten, talenten en hulpbronnen via naasten voldoende bekend en ingezet zijn
43
Q

Beschrijf 9 interventies voor psychose

A
  1. Psycho-educatie
  2. CGT
  3. Gezinsinterventies
  4. EMDR
  5. Farmaca
  6. Leefstijlinterventie
  7. Rehabilitatie gericht op werken en leren
  8. Cognitieve remediatietraining
  9. Sociale contacten
44
Q

Beschrijf behandeling per fase

A

Fase 1: CGT + psycho-educatie. Normaliseren en omgaan psychotische. ervaringen. GEEN AP! SSRI kan wel.

Fase 2: Sociale inclusie, individuele plaatsing en steun (IPS). Focus terugdringen symptomen en verbeteren functioneren. GEEN STEPPED-CARE maar individueel plan.

Fase 3 en 4: Balans vinden. ICF hulpmiddel.

45
Q

Wat is psycho-educatie?

A

Uitleg over werking van psychose vanuit stress-kwetsbaarheidsmodel, inzicht in werking neurotransmitters, normaliseren. Ook voor naasten.

46
Q

Beschrijf CGT voor psychose

A
  1. Alle fase behandeling
  2. Focus op andere houding tot
    a) stemmen OF
    b) overtuigingen
    –> lijdensdruk, preoccupatie en hinder verminderen
  3. COMET: competitive memory training:
47
Q

Wat is COMET?

A

Competitive memory training.

dmv inbeelden positieve ervaringen positiever zelfbeeld trainen door vervangen negatieve opvattingen.

Contra-conditioneren

48
Q

Beschrijf hoe CGT met focus op stemmen werkt

A

Veel pt schrijven grote macht en kwaadwillendheid aan stemmen toe, CGT verandert deze opvattingen en normaliseert –> veel mensen in de bevolking horen stemmen.

49
Q

Beschrijf gezinsinterventies

A

Focus op veranderingen in gezinnen, meestal op jonge thuiswonende pt bij wie problemen rond autonomie en zelfstandigheid.

Familie balans mantelzorger en onderhouden normale familierelaties.

50
Q

Beschrijf EMDR voor psychose

A

Nog weinig bewijs, maar obv beschikbare bewijs aanbevolen volgens zorgstandaard bij pt met SPSS klachten

51
Q

Noem 3 kenmerken van leefstijlinterventies voor psychose

A
  1. Ongezonde levensstijl aanpakken
  2. Ook aandacht voor somatische risicofactoren (vb metabole stoornissen, seksuele bijwerkingen, bewegingsstoornissen)
  3. SRA-34: subjectieve reactie op AP vragenlijst
52
Q

Noem 2 kenmerken van farmacologische interventies voor psychose

A
  1. AP: klassieke en moderne
  2. Keuze bepaald obv EFFECTIVITEIT, BIJWERKINGEN, TOEDINGINSMOGELIJKHEDEN. Vooral bijwerkingen
53
Q

Noem 3 kenmerken van klassieke AP

A
  1. DA antagonisten –> onderdrukking algemene motivatie.
  2. Ook motoriek –> bewegingsstoornissen: dyskinesie, tardieve dyskinesie, parkinsonisme. 3. –> Soms staken behandeling
54
Q

Beschrijf moderne AP

A

Weinig/geen bewegingsstoornissen. Wel: seksuele disfuncties, overgewicht en/of metabolismesyndroom en borstvorming bij mannen

55
Q

Beschrijf een voor- en nadeel van clozapine

A

Meest effectieve AP, maar risico agranulocytose. Daarom 3e keus

56
Q

Beschrijf amisulpride en olanzapine

A

Relatief effectieve AP in vergelijking met bijv risperidon, quetiapine, haloperido en aripiprazol.

57
Q

Noem 2 aspecten van rehabilitatie gericht op werken en leren

A
  1. Inidividuele rehabilitatiebenadering (IRB): samen op zoek gaan naar wensen tav behouden werk/school, hulpbronnen
  2. Individuele Plaatsing en Steun (IPS): actief hulp vinden en behouden werk. Vroeg inzetten, ook wanneer psychotische. symptomen nog aanwezig zijn.
58
Q

Beschrijf 3 kenmerken van cognitieve remediatietraining / cognitieve revalidatie

A
  1. Focus: herstel functies, aanleren strategiëen of compenseren effecten cogn functiestoornissen.
  2. Domeinen aandacht, geheugen, probleemoplossende vaardigheden, sociale waarneming of sociale cognitie
  3. Probleem generaliseren naar alledaags leven. Effectief icm interventie gericht op verbeteren maatschappelijke participatie (vb arbeidsrehabilitatie)
59
Q

Noem 2 kenmerken van sociale contacten interventie

A
  1. Vb. gezinsinterventies, lotgenotengroepen, zelfhulpgroepen, herstelgroepen. WRAP, eigen-krachtconferenties gericht op bevorderen empowerment –> wisselende wetenschappelijke bewijskracht maar kunnen wel positieve bijdrage leveren.
  2. Bewezen effectief: Resource Assertive Community Treatment (R-ACT): hersteldoelen pt centraal, zelf regie en betrokkenheid naasten en professionals. Uit Zweden, veelbelovend
60
Q
A