H3. Transdiagnostische benadering Flashcards
Wat is een stoornisspecifieke benadering?
Werkwijze waarbij DSM-diagnose centrale rol speelt. Al 25 jaar dominant in ggz
Noem 4 kritiekpunten op de DSM
- Classificatiesysteem ipv diagnostisch. Geen uitspraken over etiologie, beloop, prognose
- Categoriale benadering –> veel comorbiditeit
- Categoriale benadering –> tekort aan werkelijkheid. Dimensioneel beter
- –> wildgroei emotionele stoornissen
Noem een pluspunt aan de DSM
Vanaf DSM-III heeft systeem grote, belangrijke rol gespeeld in ONTWIKKELING huidige EVIDENCE-BASED BEHANDELPROTOCOLLEN
Wat is een transdiagnostische visie?
Richten op aspecten van problematiek of behandeling die ze gemeenschappelijk hebben, die de specifieke stoornissen en behandelingen overstijgen
Beschrijf 4 transdiagnostische aspecten van therapeutisch aangrijpingspunt
Wat moet cognitief en/of gedragsmatig bij de pt veranderen? Via welke methoden? Welke (on)willekeurige aspecten in denken, doen en laten van pt moeten veranderen om aan diens hulpvraag tegemoet te komen?
- Geïndividualiseerde zoekschema’s voor diagnostiek en interventiekeuze
- Toepassen van transdiagnostische behandelinhoudelijke interventies
- Op informatieverwerkingsprocessen gerichte
- Veerkrachtbevorderende
Hoe worden globale evidence-based behandelprotocollen geïndividualiseerd?
mbv traditionele psychotherapeutische zoekschema’s voor individuele probleemanalyse en interventiekeuze:
Functieanalyse (FA)
Betekenisanalyse (BA)
Beschrijf de functieanalyse (FA)
Hypothese formuleren over factoren die problematisch GEDRAG IN STAND HOUDEN
vb. Anja verstopt gehandicapte arm en kan dus niet ervaren dat mensen haar misschien niet afwijzen
Beschrijf de betekenisanalyse (BA)
Hypothese formuleren over PERSOONLIJKE ASSOCIATIES verantw. voor disfunctionele betekenissen die pt toekent aan feitelijk niet-problematische situaties of gebeurtenissen
vb. supermarkt kan voor agorafobische persoon angst oproepen omdat supermarkt geassocieerd wordt met flauwvallen of hartaanval
Wat is idiosyncratisch?
Individueel
Hoe worden zoekschema’s gebruikt om aanvullende behandeldoelen aan te wijzen?
Mbv specifieke op die doelen gerichte interventies. Van richtlijnen mag afgeweken worden zolang obv goede argumenten
Wat zijn cognitieve biasmodificatie (CBM) trainingen?
Geautomatiseerde, op computer gebaseerde trainingen om (veel al automatische) informatieverwerkingsprocessen te beïnvloeden.
vb. Aandachtsbias (overmatige, automatische aandacht voor angstopwekkende stimuli) –> specifieke training om dee bias te beïnvloeden bij angststoornissen
Transdiagnostisch want grijpen aan op verondersteld onderliggend mechanisme dat niet beperkt is tot de specifieke diagnose
Noem 3 kenmerken van veerkrachtbevorderende transdiagnostische interventies
Ontbreken of in mindere mate voorkomen van problematische kenmerken en gedragingen (vb piekeren, zelfwaardering)
WELBEVINDEN
1. beschermt tegen ontwikkeling van emotionele problemen en bevordert veerkracht
2. Deels bepaald door sociaal-maatschappelijke factoren, persoonlijke omstandigheden, psychologische factoren
Transdiagnostisch, want kan allerlei emotionele problemen in positieve zin beïnvloeden.
Toch niet veelgebruikt binnen ggz!
Wat is een unified protocol?
Poging om verschillende protocollen die nu nog worden toegepast bij angst- en stemmingsstoornissen terug te brengen tot een enkel protocol.
Noem 4 redenen voor een unified protocol
- Hoge PARALLELLE (gelijktijdig voorkomende) en SEQUENTIELE (op verschillende momenten in het leven voorkomende) COMORBIDITEIT tussen verschillende angst- en stemmingsstoornissen
- Forse OVEREENKOMST tussen diverse effectief gebleken diagnose-specifieke BEHANDELPROTOCOLLEN voor deze stoornissen
- Cross-effectiviteit behandelingen
- Bouwt voort op aanwijzing dat angst- en stemmingsstoornissen wss zelfde latente construct hebben: NEGATIEF AFFECT
Noem 8 modi waar unified protocol zich op richt
- Motivatieversterking
- Informatieverwerking
- Terugvalpreventie
rechtstreeks op niveau van therapeutisch aangrijpingspunt:
4. BEWUSTWORDING emotionele ervaringen
5. Cogn flexibiliteit en vermogen te HERINTERPRETEREN
6. Tegengaan gedragsmatige en emotionele VERMIJDING
7. Identificering van LICHAMELIJKE SENSATIES en deze leren verdragen
8. Interoceptieve en situationele EXPOSURE aan emotionerende triggers