H16. Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen Flashcards

1
Q

Hoe is verslaving in de DSM-5 beschreven tov eerdere edities?

A

Meer continue definitie: meer criteria –> ernstigere diagnose.

+ sluit beter aan op continuiteit tussen gewoon en problematisch gebruik en relatief vaak voorkomen van spontaan herstel

vb. studenten drinken volgens gezondheidsnormen overmatig en voldoen aan criteria. Toch vaak spontaan herstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe was de visie op verslaving in de 19e en 20e eeuw?

A

19e: moreel probleem, zelf verantwoordelijk
20e:
1. farmacologisch model: drugs verbieden omdat ze krachtig zijn en de mens weerloos is
2. symptomatisch (psychoanalyse): verslaving is symptoom van onderliggende problematiek
3. Biopsychosociaal model: heden, waarbij nog discussie over relatieve rol van elke factor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 3 oorzaken van verslaving

A
  1. Genetische factoren: 50% aanleg gedrag verslaving (incl gokken)
  2. Genetische bijdrage starten gebruik < hoeveelheid gebruik. Omgeving: start. Genen: hoeveel en hoe problematisch
  3. Gen en omgevingsfactoren ook afh van timing irl ontwikkelingsprocessen. vb effect prenataal drugsgebruik op ongeboren kind sterk afh van moment gebruik tijdens zwangerschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Via welke twee routes van persoonlijkheid loopt de genetische kwetsbaarheid van verslaving?

A
  1. Externaliserende route
  2. Internaliserende route

Goed te onderscheiden in aanloop naar verslaving.
Verslaving vanuit kik kan ook drinken om negatieve gevoelens te minderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf de externaliserende route

A
  1. Grote rol sensatiezucht en impulsiviteit.
  2. Jongens. Adolescentie. Problematisch patroon middelengebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf de internaliserende route

A
  1. Negatief affect en angst/depressie problemen
  2. Latere leeftijd (adolescenten met angst vaak terughoudend in starten met middelen, begonnen: hek van de dam).
  3. Vicieuze cirkel negatieve bekrachtiging: negatieve gevoelens –> gebruiken –> negatieve gevoelens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe ontstaan motieven voor gebruik door operante leerprocessen?

A

vb. gezelligheid en bier.

  1. Bewuste (vb gezelliger na drank) en automatische (vb neiging drinken opgeroepen door lichaam zonder bewust te zijn) cognities/overtuigingen voorspellen verslavingsgedrag.
  2. Bij mensen met zwakke zelfregulerende processen(a): automatische processen sterkere voorspellers.
    Sterk zelfregulerende: bewuste processen (b) voorspellers.
    –> bepalen interventies!
  3. Bij a: bewuste EN automatische processen beinvloeden en implementatie-interventies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn implementatie-intenties?

A

Voornemens in een specifieke als-dan vorm formuleren.Verhoogt kan dat voornemen gedrag beinvloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom is standaard screenen op verslaving belangrijk?

A
  1. Onderbehandelde stoornis
  2. Psychische klachten waarvoor client hulp zoekt kunnen worden veroorzaakt door toxische werking/ontwenning middel
  • angst of stemmingsklachten geuinduceerd door middel (alchohol). Bij combi angst/stemming en alcohol: na 2-3 weken abstinentie vaststellen zelfstandige comorbide depressieve of angststoornis
  • benzo’s –> minder effectieve exposure door verstoren slaapfasen waarin nieuwe ervaringen in LTG worden opgeslagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wellke 2 screeningslijsten worden gebruikt voor alcohol?

A
  1. AUDIT of verkorte AUDIT-C
  2. MAST: michigan alcohol screening test

Voor screenen op drugs en slaap- en kalmeringsmiddelen zijn veel minder instrumenten ontwikkeld, geen enkele die voor NL-populatie gevalideerd is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem 2 aandachtspunten bij screeningslijsten

A
  1. Praktijk: onderrapportage gebruik –> antwoorden screeningslijsten x2 doen
  2. Context (vb afwezigheid sancties op middelengebruik) en houding behandelaar (vb. niet moraliserende attitude) vio betrouwbaar beeld van gebruik!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een middelenanamnese?

A

Alternatief voor screeningsinstrumenten tijdens intake.
vb. MATE: meten van addicties voor triage en evaluatie. Set instrumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 3 diagnostische methoden voor middelengebruik

A

Semi-gestructureerd interview

  1. CIDI
  2. MINI
  3. SCID-I
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voor welke 3 typen verslaving zijn gespreksvoering (MGV) en CGT 1e keus?

A

Alcohol, cannabis en cocaine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 5 kenmerken van MVG

A
  1. Directieve en op samenwerking gerichte gespreksmethodiek.
  2. Doel: persoonlijke motivatie voor bepaald gedrag versterken.
  3. Verandertaal ontlokken. Client zelf tot besef verandering laten komen.
  4. Proportie verandertaal is goede voorspeller daadwerkelijke verandering.
  5. Goed bij alcohol en cocaine. Resultaten minder eenduidig bij cannabis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ontstaat en wordt gebruik in stand gehouden volgens de aanname van CGT?

A
  1. Operante conditionering
  2. Klassieke conditionering
17
Q

Beschrijf hoe operante conditionering vio aanvang en instandhouding gebruik

A
  1. Consequente factoren (pos gevolgen korte termijn) bekrachtigen gebruik. Planmatig, doelgericht.
  2. Antecedente factoren: Geautomatiseerde associatie tussen prikkels en gebruik - ongeacht consequenties. Gedragsroutine of ingesleten gedragspatronen

Behandelaar: onthouden dat gebruik in eerste instantie wellicht functie had (vb kunnen ontspannen) maar door gewoonte gedreven en niet stopt als client weet dat het niet tot ontspanning leidt

18
Q

Hoe beinvloedt klassieke conditionering verslaving?

A
  1. Neurale sensitisatie: Herhaald gebruik –> toename gevoeligheid belonende effecten (Nacc). Stimuli gerelateerd aan gebruik aantrekkelijker want voorspellen belonende waarde
    vb. associatie tussen aanvankelijk neutrale stimuli (sigaretten) en betekenisvolle (roken) die belonende effecten middel voorspelt.
  2. Aandactsbias en toenaderingsbias. Geconditioneerde stimuli medeverantwoordelijk voor verschuiving doelgerichte actie naar gewoontegedrag.
19
Q

Hoe werkt CGT bij verslaving?

A
  1. Focus op doorbreken van grotendeels geautomatiseerde gedragspatronen dmv zelfcontrole –> gebruik reduceren
  2. dmv aanleren andere gedragspatronen.

Doel: gewoonte om middelen gebruiken te veranderen

20
Q

Noem de 3 vormen van zelfcontrole

A
  1. Stimuluscontrole: actief vermijden stimuli de gebruik uitlokken
  2. Stimulus-responspreventie: alternatief gedrag vertonen in situaties waarin iemand normaal gebruikt
  3. Respons-consequentie: BELONEN gewenst gedrag (forse reductie middelengebruik/abstinentie)
21
Q

Benoem de 8 interventies van CGT voor verslaving

A
  1. Motivatie voor veranderen vergroten en opstellen behandeldoel. dmv MVG, verandertaal
  2. Registratie en monitoren gebruik
  3. Leren vaardigheden in anders omgaan middelenL 3 zelfcontrolemaatregelen
  4. Opstellen functieanalyse: in kaart brengen uitlokkende en instandhoudende factoren
  5. Veranderen cognities
  6. Leren omgaan emoties
  7. Verbeteren interpersoonlijk functioneren en versterken sociale steun
  8. Verbeteren algemene en specifieke probleemoplossende vaardigheden
22
Q

Beschrijf de onderdelen van veranderen van cognities

A

Identificeren disfunctionele gedachten –> vervangen door helpende gedachten, bij voorkeur in de vorm van specifieke zelfinstructie als implementatie-intentie, vergemakkelijkt automatiseren

23
Q

Hoe verschilt CGT tussen klinische en ambulante setting?

A

Bij klinische intensiteit verhoogd in frequentie (2-3x per week) en duur van zittingen (90 min) en format (semi-open groep)

24
Q

Wat is detoxificatie?

A

Medische begeleiding van acute intoxicatie en -onthoudingsverschijnselen

Kan zorgen voor hersenbeschadigingen.

Alleen goede ingreep als combi met evidence-based behandeling, anders potentieel schadelijk

25
Q

Noem 8 doelen van detoxificatie

A
  1. Onderbreking compulsief gebruik alcohol
  2. Behandeling somatische complicaties door alcohol en/of drugsafhankelijkheid
  3. Client in staat stellen om in abstinente omgeving middelenvrij te worden
  4. Aanbieden menswaardige omgeving waarin client kan ontwennen
  5. Creeren van periode van abstinentie
  6. Client voorbereiden op behandeling
  7. Client instellen medicatie dat abstinent gedrag kan ondersteunen
26
Q

Noem 3 nieuwe behandelingen die als aanvulling ingezet kunnen worden

A
  1. Contingency management (CM)
  2. Medicatie (voor alcohol)
  3. Cognitive biasmodificatie (CBM)
27
Q

Wat is contingency management (CM)?

A

1.Gedragstherapeutische behandelvorm gebaseerd op operante conditionering
2. Positieve bekrachtiging werkzame element (tastbare beloning).
3. Therapeut beinvloedt probleemgedrag van client door gewenst gedrag consequent positief te bekrachtigen

28
Q

Noem 4 aspecten van medicatie voor alcoholverslaving

A
  1. Naltrexon en acamprosaat (campral) kunnen zucht verminderen –> beperkte meerwarde bovenop psychotherapie
  2. Disulfram (antabus) blokkeet afbaak alochol in maag –> acute alcoholvergiftiging. Remt zucht niet, en gevaarlijke complicaties als toch gedronken wordt
  3. Nalmefene (revex) helpt iets beter dan placebo in verminderen alcoholgebruik
  4. Baclofen: spierverslapper zou tegen alcohol helpen. Geen effect in NLe studie maar daar kregen ze ook psychotherapie. In duitse studie wel effect van alleen medicatie
29
Q

Beschrijf cognitieve biasmodificatie (BCM)

A
  1. Doel: automatische cogn processen van verslaving (aandachtsbias en toenaderingsbais) direct beinvloeden.
  2. Goede resultaten, maar: MOTIVATIE clienten nodig
30
Q
A