Chapitre 32, p. 218 Flashcards
1
Q
par devoir
A
uit plichtsgevoel
2
Q
a fait son devoir
A
deed zijn plicht
3
Q
homme de devoir
A
plichtsgetrouw
4
Q
des scrupules
A
gewetensbezwaar
5
Q
être tenu au secret professionnel
A
gebonden zijn aan beroepsgeheim
6
Q
impérativement respecter/il remplit ses devoirs
A
in acht nemen/naleven/zijn huiswerk vervullen
7
Q
prêter serment
A
een eed afleggen
8
Q
rompre/violer
A
niet respecteren/negeren
9
Q
parler sous serment
A
onder eed spreken
10
Q
assermentés
A
beëdigd
11
Q
sont liés par serment
A
zijn gebonden door eed
12
Q
fait foi
A
officieel/rechtsgeldig
13
Q
a solennellement promis
A
heeft plechtig beloofd
14
Q
a juré à
A
heeft gezworen
15
Q
a donné sa parole d’honneur
A
gaf zijn erewoord