Chapitre 12, p. 92

Question 1

Nous contredire

Answer 1

wij spreken tegen

Question 2

a l’esprit de contradiction

Answer 2

zij spreekt altijd tegen/houdt van tegenspraak/gaat overal tegenin

Question 3

dénie le droit de

Answer 3

het recht ontzeggen om

Question 4

Remet en cause nos certitudes sur

Answer 4

In twijfel trekken

Question 5

Chicane/ergote/chipote sur

Answer 5

Doet moeilijk over

Question 6

Chercher “la petite bête”

Answer 6

Muggenziften/moeilijk doen om niks

Question 7

Dénoncent

Answer 7

aan de kaak stellen

Question 8

les contestaires contestent

Answer 8

zij betwisten

Question 9

protestataire

Answer 9

demonstrant/aanzetter/protestpartij

Question 10

a provoqué un tollé/une levée de boucliers/une fronde

Answer 10

heeft een storm van protesten losgemaakt/geleid tot protest

Question 11

l’esprit frondeur

Answer 11

rebelse geest

Question 12

se sont insurgés/ont vigoureusement protesté contre

Answer 12

in opstand zijn gekomen /hevig in opstand tegen

Question 13

s’est indignée du

Answer 13

verontwaardigd over

Question 14

cette indignation

Answer 14

de verontwaardiging

Question 15

a été décriée

Answer 15

werd bekritiseerd

Question 16

fait scandale

Answer 16

maakte een scène

Question 17

les détracteurs

Answer 17

critici

Question 18

virulentes

Answer 18

venijnige

Question 19

tire à boulets rouges

Answer 19

onder vuur nemen

Question 20

a fustigé

Answer 20

uitgeroepen

Question 21

me suis fait assassiner par

Answer 21

afgemaakt door (afkraken)

Question 22

a sabré

Answer 22

weggestuurd/ontslagen

Question 23

l’autoflagellation

Answer 23

schuldgevoel/zelf kwelling

Question 24

se critiquement durement

Answer 24

felle kritiek op

Question 25

du dénigrement

Answer 25

bashen/ afkraken

Question 26

noircit le tablau

Answer 26

hetgeen nog erger maken