Chapitre 19, p.146 Flashcards
1
Q
en déduisons
A
afleiden (concluderen)
2
Q
postulat de départ
A
voorafgaande stelling
3
Q
pars du principe
A
aannemen/ervanuit gaan
4
Q
pertinent
A
relevant
5
Q
incongru
A
onlogisch
6
Q
par association d’idées
A
door het uitwisselen van ideeën
7
Q
de fil en aiguille
A
het één leidt tot het andere
8
Q
a conféré/donné
A
bijdragen aan
9
Q
a de la suite dans les idées
A
vasthouden aan zijn ideeën/doorzetten
10
Q
réfuter/rejeter/repouter
A
verwerpen
11
Q
de lieux communs/de banalités/de vérités évidentes/de lapalissades
A
overeenkomstigheden/small talk
12
Q
enfonce des portes ouvertes
A
vanzelfsprekendheid demonstreren
13
Q
reposer sur des prémisses fausses
A
berusten op foute premissen
14
Q
mets la charrue avant des boeufs
A
een paard voor de kar spannen= iemand anders het vuile werk laten doen
15
Q
tirée par les cheveux
A
vergezocht/onlogisch
