Chapitre 14, p. 106 Flashcards
1
Q
Il y a de l’eau dans le gaz
A
Er zal een argument zijn
2
Q
ça va mal tourner
A
Het gaat fout/het zal fout gaan
3
Q
une riposte/une contre-attaque
A
Een tegenaanval
4
Q
interférer/intervenir
A
Interfereren/ingrijpen
5
Q
querelle
A
ruzie
6
Q
mettre de l’huile sur le feu
A
Olie op het vuur gieten; opstoken
7
Q
attiser les dissensions
A
onenigheid/verdeeldheid opwekken
8
Q
La zizanie
A
onenigheid
9
Q
cela va se retourner contre elle.
A
Het zal zich tegen haar keren
10
Q
la pomme de discorde
A
Het twistpunt/een controversieel onderwerp
11
Q
a exacerbé
A
Vergererd
12
Q
Les dissensions
A
De onenigheid
13
Q
un farouche opposant à
A
Een felle tegenstander van
14
Q
s’est toujours affronté à
A
Altijd botsen met
15
Q
le règlement de comptes
A
Rekeningen/schulden vereffenen