Bio thema 4 H2 Flashcards

1
Q

Wat was het probleem en oplossing bij bloedtransfusies rond 1920?

A

PRONLEEM: bloedtransfusies soms goed soms slecht.
OPLOSSING: in 1920 Karl Landstener verdeling in 4 bloedgroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke verdeling en op basis van werden de 4 bloedgroepen ingedeeld?

A

1) antigenen (Ag) glycoproteinen op het membraam
- Bloedgroep A -> Ag A
- Bloedgroep B -> Ag B
- Bloedgroep AB -> Ag A en Ag B
- Bloedgroep O -> geen Ag
2) antistoffen Ab in plasma
- Bloedgroep A -> Ab anti-b
- Bloedgroep B -> Ab anti-a
- Bloedgroep AB -> geen Ab
- Bloedgroep O -> Ab anti-a en Ab anti-b
! Ab zijn gericht tegen specifieke Ag!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat was het tweede probleem bij de bloedtransfusies?

A

PROBLEEM 2: nog steeds soms agglutiaties bij bloed transfusies
OPLOSSING 2: Landsteiner ontdekt Ag D op de RBC van resusape in 1940
= resusfactor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke indeling kon er gemaakt werden op basis van de resusfactor?

A

85% mensen zijn Rh+
15% mensen zijn Rh-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de mogelijke problemen bij de bloedtransfusies?

A

bij bloedtransfusies moet er rekening worden gehouden met:
- de Ag van de donor
- de Ab van de ontvanger
RESUSFACTOR
+ -> +
- -> -
- -> -
+ / -
= 1ste maal geen probleem -> ontvanger maakt antistoffen
= 2de maal probleem -> resusantistoffen vallen resusfactor aan (ontvanger sterft)
- algemene donor is O-
- algemene ontvanger is AB+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de mogelijke problemen bij de zwangerschap?

A

= Vrouw negatief man positief
- bij de eerste zwangerschap = vrouw maakt antistoffen resusfactor aan -> geen probleem
- 2de zwangerschap bij bloed bloed contact = antistoffen van de mama gaan naar de positiefe baby = baby sterft
OPLOSSING: bij de eerste zwangerschap geven ze de mama om de aanmaak van antistoffen te remmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke invloed heeft HIV op het immuunsysteem?

A

HIV = humen immunode finciecy virus
-> verhinderd aanmaak T-helperlymfosieten
-> leid tot seropositivitiet (= sepsifieke antilichamen aanwezeig, besmetelijk) -> AIDS aquira immune dificieny syndrom
- patien sterf door ontschuldige infectie
- besmetting door: bloed, sperma, vaginaal vocht, moedermelk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de oorzaak en gevolgen van allergien?

A

def: een immunsyteem op een niet gevaarlijke stof zorgt voor een weefselbeschadeteging.
OORZAAK: allergeen, pindas, pollen
GEVOLGEN: weefselbeschadiging, niezen, huiduitlsag, anafyactische shock (levensbedrijgend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de werking van een allergeen?

A

-> zie figuur 320
- typische antilichamen die horen bij een alegische reactie
- 1 mestcel wordt gebonden met 2 verschillende allergenen= korrels komen vrij -> reactie
- Medicatie voor allergie = zorgt dat de gistamine (korrels) wordt vernitischt (antigistaminicum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een auto immuunziekte en geef er 6?

A

def: een immuunreactie op een lichaameigen stof of cel
- multiple scelose (MS) = omhulsel zenuwcellen
- diabetes Mellitus type 1 = alvleeskliercellen
- ziekte van chron = dramwandcellen
- reumatoide ortritis = gewrichten
- lupus= huid en andere orgaanen
- scelerodemie = verharing bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een cytokinestrom?

A
  • cytokineregeling verloop fout -> te veel
  • levensbedreigende ontsteking reactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn transplantaties en de gevaren?

A
  • om levens te reden als organen niet meer functioneert en medicatie niet helpt
  • !afstoting reacties!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly