3.4 het ABC van galvorming en cholestase Flashcards

1
Q

waar vindt de galvorming plaats?

A

in de canaliculus van de hepatocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waaruit bestaat gal vooral?

A
galzouten
fosfolipiden
cholesterol
bilirubine 
elektrolyten, geneesmiddelen of andere toxische stoffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat doet de galblaas met het gal?

A

zorgt voor lagere pH en door sterk concentrerend vermogen, zorgt het voor een hogere concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

via welke transporten komt galzout in de hepatocyt (bij recycling)?

A

NTCP (natrium afhankelijk)

OATP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat zijn ABC transporters?

A

ATP-Binding cassette transporters.
ze zorgen dat galzouten van cytosol naar de galcanaliculi wordt getransporteerd (in galcanaliculi zal de concentratie zo hoog worden dat er micellen worden gevormd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is het nut van geconcentreerd galzout uitscheiding?

A

het oplossen van lipiden in de darm. absorptie van lipiden in de darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is de ‘flip side’ van het geconcentreerde galzout?

A

de galzouten vormen na uitscheiding een grote concentratie waardoor ze micellen vormen in de galcaniculi. in micellen kan vet goed oplossen. ze kunnen eventueel het membraan van de canaliculi oplossen door fosfolipide vanuit het membraan te extraheren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

met welke transporter worden galzouten over de canaliculaire membraan, uit de hepatocyt, getransporteerd?

A

ABCB11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke galzouten lossen al bij een lage concentratie de vetten op? in volgorde van lage concentratie naar hogere concentratie (4)

A

TDC, TCDC, TC, TUDC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat gebeurt er bij afwezigheid van Abcb4?

A
het leidt tot een defect in de fosfolipiden uitscheiding
ontstaan leverziekte (lever cirrose) en later tumoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de bouwstenen van membranen?

A

fosfolipiden en cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe beschermt het canaliculaire membraan zich tegen de vetoplosbare ‘werking’ van de micel?

A

het bevat Abcb4 (een floppase) wat fosfolipiden (phosphatidylcholine) uitscheidt. de micellen zullen nu deze fosfolipiden opnemen en ze niet gaan onttrekken uit het membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat gebeurd er met de lipiden in de micellen?

A

ze worden in de dunne darm aangevallen door lipase en afgebroken en opgenomen in de darmcel. er kunnen nu nieuwe fosfolipiden in die micel worden opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is PFIC3?

A

het is een Progressive familial intrahepatic cholestase 3.
er wordt nu geen phosphatidylcholine uitgescheiden waardoor cholestase ontstaat.

gevolgen

  • cholestase
  • fibrose–> cirrose
  • portale hypertensie
  • lever falen–> lever transplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is PFIC2?

A

het is een Progressive familial intrahepatic cholestase 2. er worden geen galzouten (ABCB11) meer uitgescheiden–> je krijgt cholestase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is ATP8B1?

A

een flippase wat phosphatidylserine naar binnen brengt. hierdoor is sphingomyeline alleen aan de buitenkant van het membraan waardoor het een soort ‘beton’ vormt en bestand is tegen de galzouten

17
Q

welke 2 soorten fosfolipiden zijn er?

A

glycerophospholipiden:

  • phosphatidylcholine
  • phosphatidylethanolamine
  • phosphatidylserine

sphingolipide:
- sphingomyeline
bestaat uit alleen maar verzadigde vetzuren

18
Q

waar zorgen sphingomyeline voor?

A

dat het membraan een soort van beton vormt en niet opgelost kan worden door galzouten. het werkt nog beter in combinatie met cholesterol

19
Q

Wat is PFIC1?

A

het is een Progressive familial intrahepatic cholestase 1. Atp8b1 is nu defect wat leidt tot een oplosbaarder membraan waardoor cholesterol meer uitgescheiden zal worden. cholesterolgehalte gaat dus omlaag waardoor de ABC transporters niet meer goed werken–> cholestase

20
Q

wat is de pomp voor cholesterol (om cholesterol van hepatocyt in de galcaniculi te brengen?)

A

ABCG5/G8

21
Q

wat gebeurd er als er een mutatie zit in ABCG5/G8?

A

het leidt tot sitosterolemia: plant sterolen worden nu opgehoopt in het lichaam doordat je geen transporten meer hebt die sterolen uitscheidt. de membranen, met name in erytrocyten, worden instabiel–> hemolyse en thrombocytopenie

22
Q

waarom scheiden we cholesterol uit?

A

doordat cholesterol erg lijkt op de plant sterolen die worden uitgescheiden door ABCG5/G8. er kunnen hierdoor galstenen ontstaan

23
Q

wat zijn galstenen?

A

aan elkaar geklitte cholesterol kristallen

24
Q

waarin lost cholesterol op?

A

cholesterol lost alleen op in gemengde micellen van galzout en fosfolipide

25
Q

wanneer ontstaan galstenen ?

A

bij verhoogd cholesterol uitscheiding, verlaagd fosfolipiden uitscheiding (bijv PFIC 3) of te weinig galzouten uitscheiding

26
Q

waarom is de fosfolipide uitscheiding belangrijk?

A

het zorgt voor de vermindering van de toxiciteit van galzouten/ beschermen tegen galzouten

zorgt dat cholesterol in oplossing blijft en dus geen galstenen vormt