woorden 3 B Flashcards
1
Q
Iupiter, Iovem
A
Jupiter
2
Q
Pluto, Plutonem
A
Pluto
3
Q
nunc
A
nu
4
Q
regina
A
koningin
5
Q
sedere
A
zitten
6
Q
inter+acc
A
tussen, tenmidden van
7
Q
gaudere
A
zich verheugn, blij zijn
8
Q
dolere
A
treuren, verdrietig zijn
9
Q
nam
A
want
10
Q
iuvare
A
helpen
11
Q
reddere
A
teruggeven
12
Q
cogitare
A
(na)denken
13
Q
nec…nec
A
noch…noch, niet…en ook niet
14
Q
laedere
A
kwetsen, beledigen
15
Q
cupere/io
A
begeren, verlangen, willen