woorden 22 A Flashcards
1
Q
nuper
A
onlangs
2
Q
iter, itinera
A
tocht, reis
3
Q
desertus
A
verlaten, eenzaam
4
Q
laborare
A
(hard) werken, zwoegen
5
Q
villa
A
landgoed, huis op het land
6
Q
a(b)+ abl.
A
van(af), door
7
Q
habitare
A
wonen, bewonen
8
Q
colere
A
vereren, respecteren, verzorgen, bebouwen
9
Q
defendi
A
pf. van defendere: verdedigen
10
Q
quam
A
hoe
11
Q
lex, leges
A
wet
12
Q
dignus + abl.
A
waard(ig)
13
Q
creare + dubb. acc.
A
scheppen, kiezen tot