woorden 25 B Flashcards
1
Q
modo … modo
A
nu eens … dan weer
2
Q
adversus
A
vijandig, tegen-
3
Q
litus, tora o
A
kust
4
Q
effugere/io
A
wegvluchten, ontkomen
5
Q
aequus
A
rustig, gelijk, rechtvaardig
6
Q
obtuli
A
pf van offerre: aanbieden
7
Q
relatus
A
ppp van referre:(terug)brengen
8
Q
eloquentia
A
welsprekendheid
9
Q
condemnare
A
veroordelen
10
Q
modus
A
manier, wijze
11
Q
ostentus
A
ppp van ostendere: tonen