woorden 13 A Flashcards
1
Q
tam
A
zo
2
Q
gerere
A
dragen, voeren
3
Q
maestus
A
bedroefd
4
Q
armatus
A
gewapend
5
Q
coegi
A
pf van cogere
6
Q
carus
A
lief, dierbaar
7
Q
quamquam
A
hoewel
8
Q
deponere
A
neerzetten, afleggen
9
Q
longus
A
lang
10
Q
quia
A
omdat
11
Q
sci(v)i
A
pf van scire: weten
12
Q
territus
A
verschrikt, geschrokken
13
Q
appropinquare+ dat.
A
naderen
14
Q
deposui
A
pf van deponere: neerzetten, afleggen
15
Q
ignotus
A
onbekend