woorden 28A Flashcards
1
Q
distuli
A
pf van differre
2
Q
differre
A
uitstellen
verschillen
3
Q
monui
A
pf v. monere: waarschuwen
4
Q
agere
A
voeren
leiden
handelen, doen
5
Q
imperium
A
bevel, opdracht
(hoogste) macht, gezag
opperbevel
6
Q
potens, ntes
A
machtig
in bezit van, in staat tot (+gen)
7
Q
celebrare
A
(feest)vieren
8
Q
obviam ire+ dat
A
tegemoet gaan
9
Q
conciliare
A
(voor zich) winnen
10
Q
conspectus
A
aanblik, het zicht