woorden 26 B Flashcards
1
Q
cognovi
A
pf van cognoscere
2
Q
cognoscere
A
leren kennen, vernemen
3
Q
noctu
A
’s nachts
4
Q
palam
A
openlijk
5
Q
forum
A
marktplaats, forum
6
Q
nobilis
A
adelijk, aanzienlijk
7
Q
praeterire
A
gaan langs
8
Q
num
A
- toch niet? 2. of
9
Q
brevis
A
kort
10
Q
affectus
A
ppp van afficere/io
11
Q
afficere/io
A
treffen, vullen
12
Q
per+ acc
A
1 over(heen), door(…heen)
2 gedurende
13
Q
cibus
A
voedsel
14
Q
bibere
A
drinken
15
Q
quo
A
waar(heen)