Werkgroep 2 - Stofwisseling Flashcards

1
Q

Opname monosachariden

A
  1. monosachariden gaan via een transporter over het apicale membraan van een epitheelcel. GLucose en galactose via SGLT1 en fructose via GLUT-5
  2. Glucose, galactose en fructose gaan via GLUT-2 over het basolaterale membraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hepatocyten en glucose

A

Slaat glucose op in glycogeen en triglyceriden en gebruikt GLUT-2 die altijd doorlaatbaar is voor glucose.
GLUT-2 werkt samen met glucokinase als sensor die aanvoelt hoeveel insuline geproduceerd moet worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Amylase

A

Breekt amylose af in glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Isomaltase

A

Breekt isomaltose en alpha-dextrin af in glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Maltase

A

Breekt maltose en maltriose af in glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sucrase

A

Breekt Sucrose af in glucose en fructose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Lactase

A

Breekt lactose af in glucose en galactose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

SGLT-1 (glucosetransporter)

A

Zit apicaal op enterocyten en is een secundair actieve transporter.
Natrium wordt uit de cel gepompot door Na-K-pomp -> lage concentratie in cel. Natrium kan samen met glucose via SGLT-1 de cel in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

GLUT-1 en GLUT-3 (glucosetransporters)

A

Op Bloedhersenbarrière en erythrocyten, hebben hoge affiniteit voor glucose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

GLUT-4 (glucosetransporter)

A

Op adipocyten en myocyten en is insuline-afhankelijk. Deze cellen nemen glucose op bij een hoge concentratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

GLUT-5 (glucosetransporter)

A

Apicale zijde van enterocyten en transporteert fructose de cel in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Opname vetzuren

A
  1. Vetzuren reizen naar enterocyten in micellen en die vallen uiteen door zuur milieu door Na-H-pomp.
  2. worden dan via diffusie of carrier-mediated transport opgenomen
  3. Korte vetzuren gaan meteen de poortader in en lange veturen gaan naar ER waar ze tot triglyceriden worden omgebouwd
  4. in Golgi worden ze chylomicronen en gaan via transportblaasje naar lymfesysteem
  5. Via lymfesysteem gaan ze in de circulatie bij de vena subclavia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Essentiële vetzuren

A

Meervoudige onverzadigde vetzuren die de mens zelf niet kan synthetiseren. Dit komt omdat men enzymen mist om bepaalde dubbele bindingen aan te brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

VLDL

A

Gevormd door lever en transporteert vetten die door de lever gemaakt zijn. Als triglyceride hieruit zijn bevat het lipoproteïne veel cholesterol en dan wordt het een LDL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

LDL

A

Kunnen cholesterol aan cellen afgeven. Mutaties in dit gen zorgen voor familiaire hypercholesterolemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afbraak eiwitten

A

Endopeptidasen = verbreken verbindingen midden in de eiwitketen -> pepsine, trypsine, chymotrypsine en elastase
Exopeptidasen = verbreken verbidningen aan uiteinden -> aminopeptidasen en carboxypeptidase A en B

17
Q

Biologische waarde eiwitten

A

Het bevatten van essentiële aminozuren. Deze komen uit voeding.

18
Q

Afbraak aminozuren

A

Vindt plaats in de lever, en hier wordt de aminogroep eraf gehaald. Uit het restant kan ATP gevormd worden en uit de aminogroep ammoniak wat ureum wordt

19
Q

Vitamines

A

B en C zijn wateroplosbaar
- B is belangrijke co-factor bij stofwisselings enzymen
K, A, E en D zijn vetoplosbaar

20
Q

Insulinesecretie

A

Fase 1 = acuut, snelle afgifte van voorgevormde insuline in blaasjes
Fase 2 = als bloedsuikerspiegel langere tijd verhoogd is, nieuwe insuline wordt gevormd en er komt 2e insuline opslag

21
Q

Gastrine

A
  1. Wordt geproduceerd door G-cellen uit antrum van de maag, reactie op binnentredende chymus.
  2. Gastrine gaat bloedbaan in, bindt aan chief en pariëtale cellen.
  3. C-cellen reageren hierop met productie van pepsinogeen en maaglipase en pariëtale cellen produceren HCl

Gastrine stimuleert ook het samentrekken van de maag

22
Q

Cholecystokinine (CCK)

A

Wordt afgegeven door I-cellen van duodenum en jejunum als reactie op pH-daling.
- Stimuleert secretie enzymen door exocriene pancreas
- Stimuleert afgifte galzouten uit galblaas
- Remt maaglediging en gastrineproductie
- Stimuleert verzadigingsgevoel in de hersenen

23
Q

Secretine

A

Wordt door S-cellenin duodenum afgegeven. Stimuleert afgave van alpha-amylase, propeptidasen, lipasen en bicarbonaat in pancreas

24
Q

Secretine functies

A
  • Remt gastrineproductie van de maag
  • Stimuleert secretie natriumbicarbonaat door exocriene pancreas (hogere pH)
  • Stimuleert afgifte van somatostatine en remt G-cellen -> lagere maagzuurproductie
25
Q

Glucose van voedsel tot opname vetcel

A
  1. in Darmlumen via Na-symporter naar enterocyt
  2. Via GLUT-2-transporter de bloedcirculatie in
  3. Via GLUT-4-transporter de vetcel in
26
Q

Glucose kan een vet worden

A
  1. Glucose wordt omgezet tot pyruvaat en dit wordt citraat.
  2. Deel hiervan gaat de citroenzuurcyclus in een deel gaat mitochondrium uit
  3. In cytosol wordt het omgezet in acetyl-CoA en dit is grondstof voor het vormen van triglyceriden.