Hoorcollege 1 - Inleiding in het metabolisme Flashcards

1
Q

Energie

A

Wordt uitgedrukt in joule of caleroe waarbij 1 kcal 4,2 joule is.
Gemiddeld heb je ongeveer 2500 kcal per dag nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

BMI

A

Gewicht / lengtte (m^2)
gezond gewicht is tussen de 18 en 25

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Atwater factor

A

Koolhydraten = 4 kcal/g 55% dagelijkse inname en 2,5% opslag energie
Vetten = 9 kcal/g, 30% dagelijkse inname en 97,5% opslag energie
Eiwitten = 4 kcal/g, 15% dagelijkse inname
Alcohol = 7 kcal/g

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Energierijke verbindingen

A

Stoffen met veel waterstofatomen en weinig zuurstofatomen/ dubbele bindingen.
Hoe verder eens tof oxideert hoe minder energie CO2 heeft dus geen energie en methaan juist veel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Opslag glycogeen/ glucose

A

Lever = 80g glycogeen
Spieren = 350g glycogeen
Hersenen = 150g glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stofwisseling

A
  • Synthese = een stof wordt in een andere stof omgezet -> anabool metabolsime
  • Degradatie = stoffen worden afgebroken -> katabool metabolisme
  • Transport = stoffen door het lichaam
  • Modificatie = aanpassing stoffen waardoor de werking verandert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stofwisseling synthese en degradatie

A
  • Synthese = glucose wordt gemodificeerd tot glucose-6-fosfaat door kinase (intermediair), dat vervolgens de gluconeogenese in gaat om tot glycogeen te worden omgezet
  • Degradatie = het omgekeerde proces (glycogeen -> glucose) door bijvoorbeeld fosfatase
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stofwisseling transport en modificatie

A
  • Transport = glucose in darmlumen naar enterocyten door membraaneiwit SGLT1-transporter. Dit is een voorbeeld van co-transport (door middel van natrium kan glucose naar binnen)
  • Modificatie = bijvoorbeeld oxidatie, fosforylatie, conjugatie of koppeling aan hemoglobine waardoor HbA1c ontstaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Onomkeerbare reacties

A
  1. Afbraak van glucose tot pyrodruivenzuur
  2. Omzet van glucose naar glucose-6-fosfaat
  3. Omzet van fructose-6-fosfaat in fructose-1,6-bifosfaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Functies maagdarmkanaal

A
  1. Digestie = vertering
  2. Secretie = uitscheiding
  3. Absorptie = absorptie
  4. Motiliteit = beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Omzet glucose in glucose-6-fosfaat

A

Hexokinase en Glucokinase katalyseren dit.
Hexokinase heeft hoge affiniteit voor glucose en word door glucose-6-fosfaat geremd
Glucokinase heeft een lage affiniteit voor glucose. Is actief in lever, pancreas,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Omzet glucose in glucose-6-fosfaat

A

Hexokinase en Glucokinase katalyseren dit.
Hexokinase heeft hoge affiniteit voor glucose en word door glucose-6-fosfaat geremd
Glucokinase heeft een lage affiniteit voor glucose. Is actief in lever, pancreas, vetweefsels en erythrocyten door expressie stimulatie van insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

GLUT- transporters

A

Membraaneiwitten die glucosetransport mogelijk maken over het celmembraan.
GLUT-2-transporters zitten in de lever en kan altijd glucose doorlaten
GLUT-4-transporters zitten in spieren, zijn niet altijd aanwezig -> zitten in blaasjes in de cel en onder invloed van insuline naar celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Poriën (transport voedingsmiddelen)

A

Vergemakkelijken transport over een membraan. Bijvoorbeeld een aquaporie kan water passief transporteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kanalen (transport voedingsmiddelen)

A

Passief transport waarbij steed 1 kant tegelijk open is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Carrier-mediated transport

A

molecuul word eerst in een carrier opgenomen en aan de andere kant losgelaten, bijvoorbeeld een natrium-kaliumpomp en GLUTs (gefaciliteerde diffusie)

16
Q

Insuline secretie

A
  1. Bij een hoge glucoseconcentratie bindt glucose aan GLUT-2
  2. Glucokinase zet glucose om in G-6-fosfaat
  3. Oxidatie vindt plaats waardoor ATP ontstaat
  4. Hoge ATP concentratie zorgt voor sluiting ATP-K-kanalen -> kalium kan cel niet uit
  5. Depolarisatie -> calcium in de cel -> vesikels geven insuline in bètacel af.
17
Q

Enterocyten

A

Zitten in lumen van de darm
Absorptie glucose gebeurd door SGLT-1 en glucose en natrium komen passief in de cel.
Glucose verlaat het basolateraal via GLUTs en natrium door middel van Na-K-ATPase.

18
Q

SGLT-1 (natrium-glucose-symport)

A

Secundair actief transport met hoge affiniteit voor glucose. Drijvende kracht wordt door Na-K-ATPase gevormd.
Bevindt zich op het apicale membraan van een enterocyt

19
Q

GLUT-1

A

Gefaciliteerde diffusie met hoge affiniteit glucose met lage capaciteit van 1mmol glucose per liter. Bij lage glucosecocentraties blijft deze pomp maximaal pompen.
Bevindt zich op de bloedhersenbarrière en erythrocyten

20
Q

GLUT-2

A

Gefaciliteerde diffusie met lage affiniteit en hoge capaciteit glucose, functioneert samen met glucokinase -> insuline secretie
Zit op bètacellen van pancreas, lever en nier

21
Q

GLUT-3

A

Hoge affiniteit voor glucose, belangrijk omdat glucose de enige brandstof voor de hersenen is.
Zit voornamelijk op het brein

22
Q

GLUT-4

A

Gefaciliteerde diffusie, insuline-afhankelijk. Hoe meer insuline in bloed hoe meer GLUT-4-transporters op celmembraan en meer transport van glucose
Zit op hart, skeletspierweefsel adipeus weefsel en hersenen

23
Q

GLUT-5

A

Gefaciliteerde diffusie van fructose
Zit op apicale membraan van enterocyt, testes en nier