Tussencollege 1 - practicum glucosetolerantietest Flashcards

1
Q

Nuchterwaarde

A

tussen 3,5 en 6,0 mmol/l, hoger dan 6,1 mmol/l is er sprake van diabetes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Glucose is brandstof

A

Enige brandstof voor hersencellen omdat vetten de bloed/hersen-barrière niet langskunenn en glucose wel
Erytrocyten omdat deze geen mitochondriën hebben dus geen glycolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe krijgt het lichaam glucose

A
  • opname uit voedsel
  • Omzetting van glycogeen tot glucose in lever
  • Synthese van nieuwe glucose in de lever (beetje in de nieren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Glycogenolyse door glucagon

A
  1. binding aan GPCR wat adenylylcyclase activeert
  2. omzetting van ATP in cAMP -> activatie PKA
  3. PKA fosforyleert fosfoylase kinase, dit knipt glucose van een glycogeenmolecuul af en bindt er een fosfatgroep aan -> glucose-6-fosfaat
  4. fosfatase zet dit om in glucose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Glycogenolyse door adrenaline

A

Kan via het pad waar PKA vrijkomt want dit kan fosforylase kinase geactiveerd wordt
Kan ook via het pas van fosfolipase C -> calciuminflux -> bindding calmoduline -> activatie fosforylase kinase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gluconeogenese in de lever

A

Kan uit 3 substraten:
1. Lactaat (afvalproduct spieren en erythrocyten)
2. Aminozuren -> alanine en glutamine
3. Glycerol (product vetafbraak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Katabool en anabool

A

Katabool streeft ernaar om de bloedzuiker niveaus te verhogen -> hyperglycemische activiteit
Anabool (insuline) streeft naar lagere waardes -> hypoglycemische activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gevolg hogere glucosewaarde in bètacellen

A
  1. Productie glucagon in alfacellen wordt geremd
  2. In bètacellen wordt het glucosemetabolisme verhoogd -> ADP wordt ATP
  3. ATP-gevoelige kaliumkanalen sluiten hierdoor -> depolarisatie
  4. Calciumkanalen openen hierdoor en er is een calciuminflux
  5. Secretie-vesikels met insuline bewegen hierdoor naar oppervlakte van de cel en geven hier insuline af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Effect glucagon

A

Zorgt voor verhoging van glucose in het bloed. Bij een daling van de bloedsuikerspiegel is er dus een toename van de hoeveelheid glucagon.
Glucagonconcentratie neemt af bij afgifte van insuline omdat dit FoxO1 en FoxA2 remt, en deze stimuleren de effecten van glucagon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Effecten insuline

A

Zorgt uiteindelijk voor activatie van Akt, wat voor translocatie van GLUT-4 transporters naar celoppervlak zorgt en ook afbraak van FoxO1 en FoxA2.
In de lever stimuleert het glycogeensynthese en de aanmaak van eiwitten en vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hypoglycemie

A

Een bloedglucosegehalte van lager dan 3,5 mmol/l, lager dan 2,5 mmol/l is levensbedreigend. Dit kan komen door te veel sporten, vasten, te veel insuline en afbraak van alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe zorgt de afbraak van alcohol voor te weinig glucose?

A
  1. Het enzym alcoholhydrogenase doet dit en hierbij komt NADH vrij.
  2. Evenwicht van pyrodruivenzuur en lactaat verschuift -> meer lactaat
  3. Door gebrek aan pyrodruivenzuur kan er geen glyconeogenese plaats vinden -> te weinig glucose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verschil diabeter type I en II

A
  • Bij type 1 is er sprake van afbraak van bètacellen en type 2 een insulinerestentie
  • Type I geen obesitas en tpe II wel
  • Type I wordt behandeld met insuline en type 2 met hypoglycemische medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly