Hoorcollege 9 & 10 - Energiemetabolisme Flashcards

1
Q

Allosterische regulatie

A

Remming of activatie van een transporter, ionkanaa of enzym door de binding van een inhibitor of activator aan een andere plek dan waar het substraat bindt, waardoor het substraat juist wel of niet kan binden.

Voorbeeld:
ATP sluit het kaliumkanaal in de bètacel van de pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Opname eiwitten in verschillende cellen (worden als aminozuren opgenomen)

A
  1. In spiercellen door transporters. Zijn grondstof voor eiwitsynthese en het vrijmaken van energie
  2. In enterocyten als energiebron -> metabolisme tot acteyl-CoA
  3. In vetcellen voor metabolisme
  4. In levercellen voor eiwitsynthese zoals plasma-eiwitten en stollingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Opname vetten

A
  1. In enterocyten worden chylomicronen gevormd die in de bloedbaan door lipoproteïne lipasen (LpL) worden afgebroken
  2. De nu monoglyceriden en vrije vetzuren kunnen worden opgenomen door vetweefsel of spieren
  3. Overblijfsels in chylomicronen, remnants, gaan naar de lever en hier worden ze in VLDL verpakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Insuline en vetopname

A

Insuline stimuleert na de maaltijd de hoeveel LpL in de burrt van vetweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Glycogeen opslag

A

In spieren max 2% van de massa, spieren gebruiken dit alleen voor eigen gebruik
- Hebben niet het enzym glucose-6-fosforylase

In Lever max 8% van de massa, hebben wel het enzym dus het kan als glucose de cel uit en de bloedbaan in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Opslag vet

A

In adipocyten die weinig cytoplasma hebben, de cel is vooral gevuld met vet waardoor de celkernen naar de zijkant gedrukt zijn
- 1 molecuul vetzuur levert veel energie op, bijv. palmitinezuur 129 ATP (in theorie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Redenen dat de hersenen geen vet gebruiken als brandstof

A
  1. Zenuwcellen functioneren niet goed met een enorme hoeveelheid vet eromheen
  2. ATP wordt uit vetzuurgevormd door moddel van bèta-oxidatie en hier komen reactieve radicalen bij vrij
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Brandstoffen voor de hersenen

A
  1. Glucose wat via GLUT-1 de hersenen inkomt en in de neuronen zit GLUT-3
  2. Vetzuren worden wel opgenomen als bouwsteen van celmembranen
  3. Ketonlichamen in extreme situaties, worden via monocarboxylaattransporters via carrier-gemedieerd transport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voordelen Vetopslag

A
  • Meer energie met lagere osmotische waarde
  • Opbrengst van 1 mol C16 vetzuur is ongeveer 108 mol ATP (glycogeen is 32 mol ATP)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voordelen glycogeen opslag

A
  • Glucose kan over de BHB
  • Vet metabolisme is traag
  • Verbranding van vetzuren gebruikt meer zuurstof dus hogere kans op zuurstofradicalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verhoging van insuline

A
  1. productie van insuline door bètacellen
  2. Afscheiding incretinen door aanwezigheid glucose in darm (GLP-1 en GIP). Helpen glucose-gestimuleerde insulinesecretoe te versterken
  3. Uitrekken van wand dunne darm en maag prikkelt parasympatisch zenuwstelsel die bètacellen activeren insuline af te geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functies insuline (opslag/ anabolisme)

A
  • Glycolyse
  • Glycogeensynthese
  • Vetsynthese
  • Eiwitsynthese
  • Glucokinase in lever (omzetting glucose naar G6P)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Functies glucagon (katabolisme)

A
  • Glycogenolyse (afbraak glycogeen)
  • Gluconeogenese (vorming glucose)
  • Ketogenese (vorming ketonlichamen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Postprandiale processen in lever door insuline

A
  • GLycolyse
  • Glycogenese
  • Lipogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Overmaat aan glucose

A
  1. Glucose komt vanwege concentratieverschil hepatocyt in via GLUT-2
  2. Glucokinase zet het om in G6P (kan cel niet meer uit) en Insuline zet dit om in glycogeen
  3. Insuline stimuleert ook glycolyse, waarbij acetyl-CoA gebruikt kan worden bij lipogenese
  4. Lever is overmaat glucose kwijt in VLDL via lipogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hexokinase

A

In erythrocyten, adipocyten, myocyte en nog veel meer. Wordt door G6P geremd

17
Q

Glucokinase

A

In hepatocyten en bètacellen in de pancreas.

18
Q

Fosfatase 1

A

Wordt onder invleod van insuline geactiveerd en kan activeren:
- Glycogeensynthase
- Glycogeenfosforylase

19
Q

Enzymen inactief bij fosforylatie

A
  • Glycogeensynthase
  • Fosfofructokinase
  • Pyruvaatkinase
  • Pyruvaathydrogenase
  • Acetyl-CoA-carboxylase
20
Q

Enzymen actief bij fosforylatie

A
  • GLycogeenfosforylase
  • Adipose triacylglycerol lipase
  • Hormoonsensitief lipase
  • Glucose-6-fosfatase
21
Q

Pyruvaatdehydrogenase (PD E1)

A

Omzetting pyruvaat naar acetyl-CoA en wordt gestimuleerd door insuline

22
Q

Insuline en lipogenese

A

Insuline stimuleert lipoproteïne lipase bij vetcellen en VLDL-deeltjes vanuit lever worden afgebroken tot vetzuren.
In adipocyt worden ze samengesteld en opgeslagen

23
Q

volgorde kortdurend vasten

A
  1. glycogenolyse in lever
  2. gluconeogenese in lever
  3. Lipolyse in lever
24
Q

Cori-cyclus

A

Anaerobe omzetting van glucose tot lactaat in spiercellen en erytrocyten. Hierna gaat lactaat via het bloed naar de hepatocyt waar het weer in glucose omgezet wordt.
- Nodig voor productie van NAD+, nodig bij glycolyse

25
Q

Vetzuren synthese uit actyl-CoA

A
  1. Acetyl-CoA wortd in czc tot citraat omgezet wat hierna czc en mitochondrium verlaat
  2. het wordt weer in acteyl-CoA omgezet door citraatlyase
  3. acetyl-CoA wordt omgezet in malonyl-CoA door acetyl-CoA-carboxylase
  4. Malonyl-CoA inhibeert vetzuur transport waardoor geen bèta-oxidatie plaats kan vinden
  5. Malonyl-CoA wordt omgezet tot een vetzuur
26
Q

Volgorde langdurig vasten

A
  1. gluconeogenese
  2. Vetverbranding
  3. Ketogenese
  4. Eiwitafbraak