Week 6 HC.7 Respiratoire zuurbase regulatie Flashcards

1
Q

Eupneu

A

Regelmatig patroon van in- en uitademen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dyspneu

A

Ademnood

  • Kortademigheid
  • Benauwdheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Apneu

A

Ademstilstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Apneusis

A

Lange diepe inademing en korte uitademing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cheyne Stokes respiratie

A
  • Teugvolume neemt langzaam toe en neemt daarna weer langzaam af
  • Gevolgd door een korte periode van apneu
  • Vaak bij hersenschade of CO-vergiftiging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Biot’s breathing of cluster breathing

A
  • Teugvolume houdt dezelfde amplitude, maar hoog frequent in in- en uitademen
  • Dan een srukje apneu
  • Dan weer cluster ademhalen
  • Vaak bij CVA (hersenbloeding) doordat er druk ontstaat op bv. de medulla
  • Kan ook als je teveel opiaten inneemt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hypoxie

A

O2-tekort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe reageren perifere en centrale chemoreceptoren op hypoventilatie?

A
  1. hypoventilatie
  2. Perifere chemoreceptoren meten stijging pCO2, daling pO2 en daling pH, centrale meten de stijging in pCO2
  3. Central pattern generator wordt actief
  4. Gaat meer motoneuronen activiteit genereren om de ademhalingsspieren actief te maken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar zitten de perifere chemoreceptoren

A
  1. Aortaboog (glomus aorticum)
    - Afferenten via n. vagus (X)
  2. A. carotis communis
    - Afferenten via n. glossopharyngeus (IX)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mechanoreceptoren

A

In de longen en luchtwegen met afferenten via n. vagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe reageren de perifere chemoreceptoren op een afname in de pO2

A
  1. Afname in pO2, toename pCO2 en daling pH ==> respiratoire acidose
  2. Glomuscel in bloed reageert met name op de afname in de pO2, maar ook op de andere waardes.
  3. Sluiting K-kanalen –> depolarisatie
  4. Opening spanningsafhankelijke Ca-kanalen
  5. Ca instroom
  6. Neurotransmitters zoals dopamine en acetylcholine komen vrij –> actiepotentiaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer wordt een glomuscel actiever?

A

Bij een daling van de pH en stijging CO2

- Cel gaat veel eerder ventilatie actief maken dan in een neutraal milieu bij hypoxie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke chemoreceptoren werken sneller?

A

Perifere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke neuronen zijn erg gevoelig voor veranderingen in pH?

A

Neuronen in de Raphe kernen van de medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

2 verschillende neuronen die ademhalingssysteem kunnen activeren of inhiberen

A
  1. Serotonine: kan systeem activeren
    - Setotonerge neuronen
  2. GABA: kan systeem inhiberen
    - GABA-erge neuronen
  • De neuronen liggen dicht bij de basilair arterie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Pons

A

Hoogste gedeelte in hersenstam

17
Q

Medulla

A

Net onder de pons

18
Q

Dorsale respiratoire groep (DRG)

A
  • Inspiratie
  • Passief uitademen: inactief
  • Liggen centraal
  • Sturen met name het diafragma aan
19
Q

Ventrale respiratoire groep (VRG

A
  • Inspiratie en expiratie
  • Passief uitademen: inactief
  • Actief in- en uitademen: actief
  • Liggen wat meer lateraal
  • Sturen o.a. abdominale spieren en intercostaalspieren
20
Q

DRG en VRG zijn verantwoordelijk voor

A

de ritmogenese en liggen met name in de medulla

21
Q

Effecten van een snede laag in de medulla

A
  • Pacemaker en fine-tuning intact

- Maar VRG en DRG kunnen info niet doorgeven aan spieren –> apneu –> acute dood

22
Q

Snede hoog in de medulla

A
  • Pacemaker functie nog intact

- Finetuning van de ademhaling is weg

23
Q

Snede hoog in de pons

A
  • Hele systeem nog intact

- Geen terugkoppeling meer van n. vagus en afwezigheid van corticale info –> slechte controle van de ademhaling

24
Q

Snede laag in de pons

A
  • Finetuning valt weg
  • Geen centrale input meer
  • Als n. vagus nog invloed kan geven –> nog een redelijke regeling
  • Als afferente info wegvalt –> apneusis