Week 2: Prins Flashcards

Hoofdstuk 1, 2 en 3

1
Q

Welke belangrijke dimensie voegde Bandura toe aan gedragstherapie?

A

Zijn nadruk lag op de modelfunctie van ouders en leeftijdsgenoten bij het veranderen van probleemgedrag (sociale leertheorie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar was de eerste generatie gedragstherapie voornamelijk op gericht?

A

Het was vooral gericht op uiterlijk waarneembaar gedrag. Waarneembaar gedrag en
interactie met specifieke omgevingskenmerken stonden centraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar was de tweede generatie gedragstherapie voornamelijk op gericht?

A

Het gaat er van uit dat cognities in de vorm van gedachten of zelfs spraak niet langer bijverschijnselen zijn van
uiterlijk waarneembaar gedrag, maar functionele onderdelen in de gedragsketen. Zij betrekt cognities nadrukkelijk in de analyse en de aanpak van het probleem gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar was de derde generatie gedragstherapie voornamelijk op gericht?

A

Deze generatie richten zich minder op het direct veranderen van het denken, voelen, en doen, of op de inhoud en de vorm van het denken, maar meer op de functie ervan en de context waarin het zich afspeelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt er tot gedrag gerekend?

A

Alle waarneembare motorische en sociale gedragingen en gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat wordt er bedoeld met het ontwikkelingsperspectief?

A

De kindergedragstherapeut houdt rekening met het feit dat het kind in
ontwikkeling is. daarom wordt het problematisch functioneren ook vanuit een ontwikkelingsperspectief bekeken. Bijvoorbeeld in termen van ontwikkelingstaken die het kind met
succes moet leren uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt fase 1 (kennismaking) in bij gedragstherapie?

A
  • Aanmelding
  • Uitnodiging
  • Eerste gesprek
  • Keuze voor gedragstherapie
  • Uitleg werkwijze (ouders aanwezig bij de sessies?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat houdt fase 2 (probleeminventarisatie) in bij gedragstherapie?

A
  • Verkenning van gedragsproblemen, ontwikkeling en context (rekening houden met taalvaardigheid van het kind)
  • Holistische theorie
  • Selectie van probleemgedrag en concretisering
  • Keuze assessmentinstrumenten
  • Baseline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat houdt fase 3 (probleemdefiniëring) in bij gedragstherapie?

A
  • Topografische analyses
  • Functionele analyses
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt fase 4 (behandelkeuzen) in bij gedragstherapie?

A
  • Doelstellingen
  • Keuze van behandelingsstrategie
  • Keuze van technieken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt fase 5 (behandeling) in bij gedragstherapie?

A
  • Uitvoering van interventies en technieken
  • Gelijktijdige metingen/ evaluaties
  • Opheffing stagnaties; eventueel terugkoppeling naar fase 2,3,4
  • Vervolginterventies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt fase 6 (evaluatie en afsluiting) in bij gedragstherapie?

A
  • Stabilisering/ generalisering
  • Eindevaluatie en laatste baseline
  • Afsluiting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt fase 7 (Boostersessies en follow-up) in bij gedragstherapie?

A

In deze fase moet rekening worden gehouden met gevoelens rondom naderende afscheid. Je moet hier juist op reageren. Boostersessies kunnen worden overwogen, met steeds grotere tussenpauzes. Er wordt een follow-up gedaan om het behandeleffect te monitoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de holistische theorie?

A

De holistische theorie geeft schematisch de probleem samenhang weer zoals deze door de therapeut, in samenspraak met de cliënt, is geformuleerd op basis van intakegesprekken, metingen en observaties.
Formuleert een hypothetische samenhang tussen de gerapporteerde en waarneembare problemen en de oorzakelijke en in stand houdende factoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar leidt de probleemsamenhang in de CGT toe?

A
  • Een systematisch cognitief-theoretisch kader voor de problemen van de cliënt
  • Een betere beschrijving van en inzicht in de aangemelde problemen
  • Een welomschreven therapeutische werkrelatie
  • Meer doelgerichte therapeutische interventies
  • Geïndividualiseerde cognitief-therapeutische
    behandelprotocollen die hierop aansluiten
  • Concrete behandelresultaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 6 overwegegingen zijn er bij de keuze van behandeldoelen?

A
  1. Eerst crisis oplossen
  2. Begin met toegankelijke problematiek
  3. Vertaal een probleem in een leerdoel
  4. Focus op het aanleren van nieuw gedrag
  5. Faseer de behandeldoelen zoals wat nu en wat later
  6. Taxeer de pedagogische mogelijkheden en onmogelijkheden van het cliëntsysteem.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is modulair behandelen?

A

De modulaire behandeling is flexibel inzetbaar en kan door de mogelijkheid om losse behandelmodules te combineren beter tegemoet komen aan de
samengestelde aard van veel jeugdproblematiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de voordelen van modulaire behandeling?

A
  • Gepersonaliseerde behandeling
  • Behandeling op maat
  • Flexibiliteit
  • Tijdswinst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke basisvaardigheden van de kindergedragstherapeut zijn nodig in de uitvoeringsfase?

A
  1. goede werkrelaties kunnen opbouwen met ouders met zeer verschillende culturele en gezinsachtergronden
  2. kunnen werken met ouders die nauwelijks meer met elkaar willen communiceren
  3. voorzichtig, maar toch doelgericht kunnen omgaan met een ouder die door persoonlijke psychische problematiek de ouderrol niet goed kan vervullen
  4. een goede werkrelatie kunnen krijgen met (para)professionele mediator, de leerkracht of de groepsleider
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de N=1 methode?

A

Hierbij worden de resultaten van behandeling geanalyseerd op individueel niveau. In een N=1-
onderzoek worden herhaalde metingen verricht tijdens baseline- en behandelfase, zodat een
behandeleffect kan worden vastgesteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat kan je met Ecologically momentary assessment methodes (EMA)?

A

EMA kunnen bepaalde gedragingen en stemmingen dagelijks en herhaald meten. Het past binnen een gedragstherapeutische behandeling niet alleen kwalitatief, maar ook objectief en kwantitatief te onderbouwen met behulp van herhaalde metingen met vragenlijsten of gedragsobservaties en die vervolgens in grafiek visueel weer te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waarvoor staat FA?

A

Functieanalyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waarvoor staat TA

A

Topografische analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waarvoor staat BA?

A

Betekenis analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waarop wordt de FA hoofdzakelijke gebaseerd?

A

Operante paradigma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Waarop wordt de BA hoofdzakelijk gebaseerd?

A

Klassieke leer paradigma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waarop wordt bij de betekenis analyse het accent gelegd?

A

Op de innerlijke stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is een holistische theorie?

A

Een holistische theorie is een
verklarend model voor de diverse probleemgebieden met hun onderlinge verbanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat betekend de minimale diagnostiek?

A

Na een korte papieren screening worden problemen snel en oplossingsgericht geanalyseerd en behandeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat betekend kortdurende diagnostiek?

A

Na een klachtanamnese en klinisch interview wordt na één tot twee gesprekken op basis van een eenvoudige probleem samenhang en diagnose gesteld en een DSM-classificatie bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat houdt de oplossingsgerichte werkwijze in?

A

De cliënt wordt uitgenodigd om doelen te formuleren die concreet, haalbaar en in positieve toekomstige termen te stellen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat houdt de commitmentfase in?

A

Hierin wordt een overeenstemming bereikt tussen hulpverlener en cliënt over doelen en werkwijze

33
Q

Op welke 4 niveaus worden beschermende factoren aangetroffen?

A
  • Organisch niveau (gezondheid)
  • Intrapersoonlijk niveau (zelfvertrouwen)
  • Interpersoonlijk niveau (steunende familie)
  • Hogere-orde niveau (voldoende inkomen)
34
Q

Waar wordt naar gekeken om de ernst van probleemgedrag vast te stellen?

4 punten

A
  • Leeftijdsadequaatheid
  • Specifiteit van het probleemgedrag
  • Situatie specificiteit
  • Enkelvoudig of meervoudig probleemgedrag
35
Q

Wat wordt er bij protocollaire behandelingen gedaan?

A

Bij protocollaire behandelingen worden voor- en nametingen gedaan om de effectiviteit van de behandeling te toetsen en het sluit aan bij een gedragsmatige benadering.

36
Q

Wat zijn voordelen van observeren?

A
  • Objectiviteit van metingen in de natuurlijke omgeving
  • Grotere externe of ecologische validiteit
37
Q

Wat is de bekendste functionele gedrachtanalyse?

A

Het ABC-schema
A: antecedenten
B: behavior
C: consequenties

38
Q

Wat betekend time-sampling?

A

Je geeft terug hoe vaak een bepaald gedrag voorkomt in een bepaalde observatieperiode

39
Q

Wat betekend event sampling?

A

Als probleemgedrag weinig frequent voorkomt, maar wel heftig kan zijn, wordt gefocust op de gedragsmanifestatie zelf en de duur ervan

40
Q

Wat houdt interval sampling in?

A

Wanneer de frequentie van het probleemgedrag sterk af wisselt of als het gedrag geen duidelijk begin en einde heeft, wordt de aan- en afwezigheid hiervan gedurende een groot aantal tijdsintervallen gescoord.

41
Q

Wat houdt communicatief relativistische benadering in?

A

Men zich tevreden stellen met een compromis.

42
Q

Wat betekend collaborative emiricism?

A

Dit is een proces waarbij de
therapeut en de cliënt samenwerken en het beschrijven en verklaren van alle onderwerpen die de cliënt in de therapie indringt

43
Q

Wat zijn de 3 doelen van collaborative emiricism?

A
  • De behandleing in goede banen leiden
  • Verlichting van alle stress bij de cliënt
  • Vergroting van diens weerbaarheid
44
Q

Naar welke 5 criteria wordt gekeken om te bepalen welk probleem als eerste bewerkt dient te worden?

A
  • Centraliteit
  • Waarschijnlijkheidswaarde
  • Problematische waarde
  • Concretiseerbaarheid
  • Behandelbaarheid
  • (leeftijd bij kinderen)
45
Q

Wat wordt er bedoeld met centraliteit?

A

In hoeverre heeft het probleem een
sleutelpositie en hoe sterk gaat het andere problemen beïnvloeden

46
Q

Wat zijn 5 gedragsverwachtigen bij SWPBS?

A
  • Veiligheid
  • Verantwoordelijkheid
  • Respect
  • Betrokkenheid
  • Groei
47
Q

Wat wordt er bedoeld met de waarschijnlijkheidswaarde?

A

Dit gaat om de vraag hoe sterk zijn therapeut, ouders en kind overtuigd van het bestaan van een probleem

48
Q

Bij wie ligt de primaire verantwoordelijkheid voor mediatietherapie?

A

De mediatoren

49
Q

Wat wordt er bedoeld met problematische waarden?

A

Hierbij gaat het om hoe belastend het probleem voor de ouders en het kind is en of het kind er zelf aan wil werken

50
Q

Wat wordt er bedoeld met concretiseerbaarheid?

A

Hier wordt er gekeken naar hoe concreet het probleem kan worden geformuleerd.

Hoe concreter het probleem geformuleerd kan worden, hoe meer aanknopingsmogelijkheden dit
biedt voor de behandeling

51
Q

Wat wordt er bedoeld met behandelbaarheid?

A

Dit gaat om hoe haalbaar de nagestreefde gedragsverandering is en of er voldoende middelen beschikbaar zijn om op redelijke termijn resultaten te boeken.

52
Q

Welke leeftijd beslist de ouder mee over behandeling?

A
  • Onder de 12 jaar: door ouders
  • 12 - 15 jaar: ouders samen met het kind, kind heeft de grootste inbreng
  • vanaf 16 jaar: jongere beslist, ouders worden nog wel om hun mening gevraagd.
53
Q

Wat wordt er gedaan bij een topografische analyse (TA)?

A
  • De therapeut gaat samen met de ouders of de jongeren een gedetailleerde beschrijving van het te bewerken doel gedrag maken, alsook van de situatie waarin dat gedrag zich manifesteert.
  • objectief en concreet gedrag beschrijven. En de interactie tussen gedrag en omgeving. Geen aannames!
54
Q

Wat houdt de functie analyse (FA) in?

A

Het is een hypothese over de mogelijke samenhang tussen gedrag en de consequenties op basis van het operante leer paradigma.

55
Q

Waaruit bestaat de functie analyse (FA)?

A
  1. discriminatieve stimulus (Sd)
  2. Respons (R)
  3. Associatie tussen R en Sr (–>)
  4. Consequenties; Sr (positief of negatief)
56
Q

Wat wordt er bedoeld met een post-hoc karakter

A
  • Er wordt aangenomen dat er een niet- toevallige samenhang is tussen gedrag en de consequenties van dat gedrag.
  • Verklaringen waarom het betreffende gedrag er is, in frequentie toeneemt en gehandhaafd blijft.
57
Q

Wat is establishing operations (EO-concept)?

A

Het gaat om concrete contextuele stimuli die de waarde en dus de effectiviteit van een bekrachtiger in een functie analyse kunnen beïnvloeden.

58
Q

Uit welke elementen bestaat de betekenis analyse (BA)

A
  1. de uitlokkende stimulusconstellatie, de voorwaardelijke stimulus (CS).
  2. De cognitieve representatie van de onvoorwaardelijke stimulus en de onvoorwaardelijke respons (US/UR-representatie).
  3. de associatie tussen CS en US/UR-representatie: zowel referentieel als sequentieel.
  4. De emotionele reactie zelf als representante van die associatie.
59
Q

Wat wordt bedoeld met personalized mental health?

A

Assessment en behandeling moeten per individu op maat worden aangeboden op basis van wetenschappelijke inzichten. Echter gebeurt dit personaliseren niet zo diepgaand als de term misschien suggereert.

60
Q

Welke 3 trajecten zijn er voor assesments?

A
  1. Oplossingsgericht met minimale gedragsassessment
  2. Verkorte diagnostiek waarvoor in maximaal twee gesprekken een DSM-classificatie wordt opgesteld, gevolgd door een specifiek hiervoor bedoeld behandelprotocol.
  3. Zo nodig uitgebreidere gedrag diagnostiek. Dit is individueel gericht functioneel gedrag assessment, uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek, om een geïndividualiseerd de behandeling te kunnen indiceren. Binnen het derde traject wordt hypothese toetsend gewerkt.
61
Q

Waar staat de visie van Thorndike voor?

A

Het gedrag van kinderen en jeugdigen wordt niet meer los gezien van de
omgeving, het is in interactie hiermee: gedrag als directe functie van de omgeving.

62
Q

Wat houdt gedragsmodificatie in?

A

Aangepast gedrag kun je laten toenemen door middel van bekrachtiging, terwijl je onaangepast gedrag kunt laten afnemen door extinctie of strafmaatregelen.

63
Q

Wat houdt chaining in?

A

Wanneer het om complex gedrag gaat, dan kan dit gedrag in stapjes worden verdeeld, om het vervolgens in omgekeerde volgorde aan te leren.
Men begint bij chaining met het aanleren van de laatste gedragsschakel, vanwege de onmiddellijk bekrachtigende waarde ervan, en werkt zo schakel voor schakel terug naar de eerste.

64
Q

Wat houdt shaping in?

A

Is de techniek om geleidelijk nieuw gedrag aan te leren. Systematisch worden alleen die gedragingen bekrachtigd die het doelgedrag benaderen (approximatie) en tegelijkertijd moeten gedragsuitingen die daar helemaal niet op lijken, worden genegeerd.

65
Q

Wat houdt positieve bekrachtiging in?

A

Het is een proces waarin gedrag wordt versterkt wanneer het onmiddellijke gevolg op dat gedrag als prettig of aangenaam ervaren wordt en het beoogde gedrag in frequentie toeneemt. bv complimenten geven over wat het kind doet.

66
Q

Wat houdt negatieve bekrachtiging in?

A

De directe consequentie kan als prettig beleefd worden als er iets onaangenaams weg gehaald wordt.

67
Q

Wat gebeurt er bij een positieve straf?

A

Er wordt iets toegevoegd, bv een huishoudelijke taak

68
Q

Wat gebeurd er bij een negatieve straf?

A

Er wordt iets weggenomen, bv geen tv kijken

69
Q

Wat is response cost?

A

Dit is de techniek om ongewenst gedrag te verzwakken door het kind als vorm van straf beloningen of privileges te onthouden. Ook wel boete genoemd.

70
Q

Wat is de meest aversieve vorm van straf?

A

Time-out. Deze techniek kan pas worden ingezet als er sprake is van een min of meer positieve opvoeder-kindrelatie.

71
Q

Wat is contigency contracting (CC)?

A

Dit is een gedragsmanagementtechniek waarin via onderhandeling contractuele afspraken tussen opvoeder en kind kunnen worden vastgelegd.

72
Q

Wat is mediatietherapie?

A

Het inschakelen van opvoeders bij gedragstherapeutische behandeling van kinderen

73
Q

Wat houdt een consultatieve triade in?

A

consultgever (C), mediator (M) en kind (K).
De mediator ontvangt instructies om het gedrag van het kind in de gewenste richting te veranderen.

74
Q

Wat is de eerste optie als behandelstrategie bij externaliserende gedragproblemen van kinderen jonger dan 12 jaar?

A

Mediatietherapie in een gezinscontext

75
Q

Wat zijn effectieve opvoedingsstrategieen?

A
  • Je kind stimuleren door aanmoediging
  • Effectief grenzen stellen
  • Samen problemen oplossen
  • Zicht en toezicht houden
  • Positief betrokken zijn bij je kind
76
Q

Wat zijn ondersteunende opvoedingsstrategieen?

A
  • Duidelijke instructies geven
  • Bijhouden van gedrag
  • Emotieregulatie
  • Actieve communicatie
77
Q

Wat is het primaire doel van classroom management?

A

Dat leerlingen zich houden aan de regels in de klas

78
Q

Welke 3 soorten classroom behavior management zijn er?

A
  • Universele preventieprogramma’s (Er is nog geen sprake van ernstige gedragsproblematiek)
  • Selectieve preventieprogramma’s (Gericht op kinderen die al ernstige risico’s lopen voor ontwikkeling van gedragproblematiek)
  • Geïndiceerde preventieprogramma’s (er is al sprake van ernstige gedragsproblematiek)
79
Q

Wat betekend schoolwide positive behavior support?

A

Het betreft een schoolbrede aanpak. Vanuit gedeelde waarden worden concrete gedragsverwachtingen voor de kinderen geformuleerd.
SWPBS is sterk gericht op preventie.

Scholen houden systematisch bij welke incidenten er plaatsvinden en wie waar en wanneer betrokken is bij het incident. Op basis van deze gegevens worden gerichte plannen gemaakt voor interventies