Hoorcollege 4: Onderwijs Flashcards
Behandeling en interventie in het veld leerlingenzorg
Wat betekend het continuüm van zorg?
Dit geeft structuur aan de organisatie van leerlingenbegeleiding op een school. Dit betekend dat scholen een basisaanbod hebben voor alle leerlingen en zorg bieden voor leerlingen voor wie dit niet volstaat.
Wat zijn de 4 fasen van het continuüm van zorg?
- Aanpassing van reguliere aanpak in de klas. Bv. Extra instructie, vooraan zitten, extra oefenstof.
- Inschakelen van deskundige remedial teacher of gespecialiseerde leerkracht. Binnen de school. Wat is er aan de hand en wat kan eraan gedaan worden.
- Gespecialiseerde diagnostiek naar individu-gebonden factoren en contextfactoren door gedragsdeskundige. Vaak van buitenaf.
- Gespecialiseerde behandeling afhankelijk van de diagnose.
Wat is remedial teaching?
Dit is extra uitleg en ondersteuning aan kinderen die leermoeilijkheden of andere problemen (zoals faalangst) hebben. Wordt gedaan door een leerkracht.
Wat zijn de overeenkomsten tussen remedial teaching en behandeling door een orthopedagoog?
- Taakgerichtheid: Waar het kind moeite mee heeft
- Effectiviteit: Verbeteren van problemen en omgeving
- Deskundigheid: RT is gericht op inhoud van het vak (Instructie).
Wat zijn de verschillen tussen remedial teaching en behandeling door een orthopedagoog?
- Ernst en hardnekkigheid van het probleem
- Complexiteit van het probleem: Orthopedagoog kijkt breder dan alleen school.
-
Aard van de interventie: Orthopedagoog focust
op sociaal-emotionele ontwikkeling, RT focust of schoolse taken.
Wat zijn de 3 stappen van de diagnostische- en behandleingscyclus?
- Analyse van de totale onderwijsleersituatie.
- Het lerende kind: Niet alleen cognitieve factoren, maar ook affectieve factoren spelen een rol.
- Procesdiagnostiek staat centraal: Analyse van wat misgaat bij lezen/spellen/rekenen. Welke
mogelijkheden en valkuilen spelen er bij een leerling?
Wat houdt verkennende behandelingsanalyse in?
Als de behandeling niet werkt ga je onderzoeken wat je dan moet doen. Eventueel bijstellen. Je blijft constant toetsen, niet alleen op het einde.
- Eerst kwalitatief niveau: Snapt de leerling de instructie, kan hij er iets mee?
- Aan het eind kwantitatief niveau: Zijn de doelen bereikt?
Wat zijn de 4 belangrijkste basisprincipes van behandeling?
De diagnostische- en behandelingscyclus
- Type kennis (wat is de kennis)
- Kwaliteit van kennis (snapt de leerling de strategie)
- Instructieprincipes
- Feedback (directe feedback meest effectief)
Welke twee type kennis zijn er?
- Taakspecifieke kennis: Regels die aangeleerd kunnen worden. Bv Boom-Bomen, enkelvoud-meervoud.
- Niet-taakspecifieke kennis: Toepassing van regels en kennis
Welke 3 soorten kennis kan je onderscheiden?
- Kennis van feiten (Declaratief): Lange termijngeheugen. Bv. cijfers, vormen, wat je hoort te kennen.
- Kennis van procedures en strategieën: Regels, erg belangrijk.
- Meta-cognitieve kennis: Manier waarop je leert.
Welke 3 niveaus van kwaliteit van kennis zijn er?
- Materieel niveau: Laagste niveau, de basis. Het doorzien, overzien, begrijpen van de handeling. Dit is belangrijk om een stap te kunnen maken.
- Concrete niveau: Schematisch, je leert een strategie.
- Verbaal/mentaal niveau: Hoogste niveau. Bv. Hoofdrekenen en ondersteuning door innerlijke spraak.
Welke 4 instructieprincipes zijn er?
- Directe instructie
- Banende instructie
- Hulpmiddelen: Kunnen bewezen effectief zijn en buiten het curriculum ingezet worden.
- Remediëring, stimulering en compensatie.
Wat is een directe instructie?
Meest effectief, sturen en expliciet. Jij bepaalt de strategie die de
leerling gaat gebruiken.
Overdracht van inhoudelijke kennis van de behandelaar aan de leerling
door demonstratie van procedures en uitleg van regels
Wat is een banende instructie?
Kinderen die geen/weinig problemen hebben. Je stimuleert de eigen inbreng van de leerling en vertrouwt erop dat de leerling goede strategieën
heeft en de regels goed kent. Het is impliciet en uitlokkend. 80% van de kinderen leert het zelf.
Wat zijn de 4 W’s van feedback?
-
Waarover?: De persoon, de inspanning, het proces en het resultaat. Eerste 3 zijn het
belangrijkst. - Wie?: Kind, behandelaar, docent. Docent is het belangrijkst.
- Wanneer?: Directe feedback is effectiever dan uitgestelde feedback.
- Waarmee?: Sociale reactie (Bv. naast het kind zitten), informatie geven (Bv. uitleg), materiaal (Bv. tools geven) en gunst (Bv. beloningssysteem).