Week 1+2 Blok 8 Flashcards

1
Q

3 wetten betrokken bij decentralisatie

A
  • participatie wet
  • wmo
  • jeugdwet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

5 beloftes bij de decentralisatie en de stand van zaken

A

1- integrale aanpak om problemen op te lossen
2- preventies werken: problemen voorkomen ipv reageren op
3- maatwerk: geen standaard oplossing
4- eigen regie en zelfredzaamheid bevorderen
5- kostenbesparingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Jeugdzorg macro, meso, micro

A

macro: gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdwet, maar de rijksoverheid blijft systeemverantwoordelijk. Er blijkt geld te kort
meso: enorm versnipperd landschap van verschillende zorgaanbieders
micro: groot tekort aan gekwalificeerd personeel. Jeugdigen die gespecialiseerde zorg nodig hebben, moeten het langste wachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

GGZ macro, meso, micro

A

macro: toenamen van verwarde personen, waar de gemeente voor verantwoordelijk is sinds de decentralisatie. Financiering en wetgeving zijn echter gefragmenteerd. Zorgverzekeraars zijn hier ook bij betrokken

Meso: zorgaanbieders zijn vaak bovengemeentelijk georganiseerd, waardoor dit lastig te sturen is voor gemeenten. Maar voor de organisatie is het een grote administratieve last om met veel gemeenten samen te werken

Micro: verschillende type professionals met eigen werkwijze bij het omgaan met een ‘verward persoon’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beloften van nabijheid en de verhuiselijking van de zorg (Duyvendak en Tonkens)

A
  • gedecentraliseerde zorgverlening lost de fragmentatie en bureaucratie op door integrale, laagdrempelige zorg te bieden
  • Het aandeel van informele zorg neemt toe, en de langdurige zorg moet zich lokaal gaan organiseren. Hierdoor is er sprake van actieve- in plaats van passieve solidariteit: mensen zijn solidair in eigen kring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Boltanski en Thévenot stelden ‘zes werelden van waarde’ op waaruit mensen hun handelen proberen te legitimeren

A
  • Huiselijke waarde: nabijheid en persoonlijke relaties
  • Civiele waarde: gelijkheid, buiten de huiselijke waarde treden om zichzelf te ontplooien
  • Industriële waarde: efficiëntie, productiviteit
  • Geïnspireerde waarde: inspiratie, verlichting en creativiteit. Het streven naar hogere doelen zoals vrede of duurzaamheid
  • waarde van markt: eigenbelang, competentie
  • waarde van roem: legitimatie, opinies van anderen
  • waarden kunnen elkaar tegenwerken en zijn niet in iedere situatie van toepassing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

new welware

A

= hier wordt beroep gedaan op de verantwoordelijkheid en solidariteit van burgers zelf en heeft de overheid een sturende rol

vanuit het management perspectief wordt de shift ook gezien als overgang van ‘government’ naar ‘governance’ (modest governance –> overheid is terughoudend)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

politieke perspectief governance

A

= manier van handelen om actoren en burgers te beïnvloeden. Gaat niet alleen om stepping back, maar stepping into de maatschappij.

Gaat meer om strategie, ontwikkelen van prikkels om burgers in de goede richting te sturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Engeland vs Nederland

A

Engeland: actief participeren, community-gevoel, empowerment talk (roept positieve gevoelens op)

Nederland: brugers krijgen zelf de schuld van negatieve gevolgen, negatieve gevoelens, responsibility talk die een meer negatieve sfeer heeft

Nl sluit niet aan op de manier waarop burgers willen worden geactiveerd

Eng kan de belofte om verschil te kunnen maken niet uitkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

feeling rules (hochschild)

A

= definieert wat men denkt te moeten voelen en niet te moeten voelen op basis van verschillende omstandigheden

de framing rules zijn hierbij betrokken

Een frame is bijv. de norm dat burgers vrijwilligerswerk moeten doen. Als iemand dat niet doen en zich daardoor schuldig voelt, is dat een feeling rule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Daigneault beschrijft 3 paradigma’s van sociale steun

A
  1. entitlement paradigm
  2. the workfare paradigm
  3. the activation paradigm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. entitlement paradigm
A

= sociale steun wordt gezien als een recht wat gegarandeerd beschikbaar moet zijn voor alle burgers, waarbij de overheid verantwoordelijk is. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van bijv. inkomen en er wordt een beroep gedaan op solidariteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. The workfare paradigm
A

= individuele vrijheid is van belang: de overheid helpt alleen mensen die dat nodig hebben. Ongelijkheid binnen de samenleven wordt als natuurlijk gezien

–> nadruk op verbeteren motivatie, attitude en zelfvertrouwen.

Het moeten werken in ruil voor sociale steun

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. The activation paradigm
A

= sociale steun wordt gezien als een contract tussen de overheid en de individuen, waarbij sprake is van wederkerigheid. Dit is dus een soort tussenweg tussen de entitlement paradigm en de workfare paradigm. Gelijke kansen voor iedereen is een belangrijke waarde

De overheid moet de zwaksten beschermen, maar burgers ook begeleiden in de eigen verantwoordelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

paradigmawisseling daigneault

A

op alle 4 de dimensies een grote verandering plaats moet vinden, om te kunnen spreken van een paradigmawisseling

  • de waarden en aannames over de sociale werkelijkheid
  • wat is precies het probleem?
  • de normen voor publieke actie, en de normen en doelen van beleid
  • de beleidsinstrumenten die worden ingezet om de doelen te bereiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

responsibility talk en management perspectief Verhoeven en Tonkens

A

= gaat er allebei op in dat de overheid een stap terug zet en de dingen overlaat aan niet-overheidsorganisaties en burgers en dat burgers zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen om te participeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

responsabilisering

A

= meer actoren worden betrokken bij politieke taken, door deze actoren meer verantwoord verantwoordelijk te laten voelen in plaats van echt taken op te leggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

incommensurabiliteit

A

= er is geen overkoepelende maatstaf om keuzes te maken tussen verschillende beleidsparadigma’s. Dit heeft als gevolg dat er complexe uitvoeringspraktijk zijn omdat er verschillende waarden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Padafhankelijkheid

A

= politieke partijen baseren hun nieuwe beleidsvoorstellen vaak op eerdere besluiten

er is geen blanco begin bij paradigmaverandering. Keuzes en gewoontes uit het verleden beïnvloeden huidige keuzemogelijkheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

greedy state

A

= de overheid probeert actief het gedrag van de burgers te sturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

active citizenship

A

= een deel van de verantwoordelijkheden worden overgedragen aan de burgers zelf

22
Q

responsibility talk

A

= je moet participeren, dat is de norm. Als iets fout gaat ligt dat aan de burger

23
Q

empowerment talk

A

= we doen het samen, help de overheid. Als iets fout gaat, is de overheid eindverantwoordelijk

24
Q

Modest state

A

= de overheid trekt zich meer terug en laat burgers zelf invulling geven

25
Q

actief burgerschap individueel

A

= de individuele burger moet actief worden in eigen zorg en in de maatschappij: zelf zorg regelen of zelf meedenken met zorg

26
Q

actief burgerschap collectief

A

= participatie/vertegenwoordiging van burgers en participanten bij collectieve besluitvorming

27
Q

Verschillende mogelijkheden om burgers een stem te geven

A
  • informeren
  • raadplegen
  • adviseren
  • coproduceren
  • meebeslissen

Hoe hoger op de ladder, hoe meer inspraak de burger heeft

28
Q

Informeren

A

= burgers worden geïnformeerd over de politieke agenda

29
Q

Raadplegen

A

= de mening vragen van burgers, dmv spreekuur, enquête, burgerpanel etc.

30
Q

Adviseren

A

= dmv een stadsdebat, rondetafelgesprekken, adviesraden etc

31
Q

Coproduceren

A

= burgers werken actief mee aan de beleidsagenda of organisatie, dmv werkateliers of werkgroepen

32
Q

Meebeslissen

A

= burgers mogen actief meebeslissen binnen bijv. dorps- of wijkraden.

33
Q

Directe participatie

A

= door patiënten zelf: er is maar een selectieve groep die geneigd is om actief te worden, waarbij goed naar de representativiteit van de gehele populatie gekeken moet worden

34
Q

Vertegenwoordiging

A

= verschillende actoren maken vertegenwoordigingsclaims (bv. vakbonden)

Een aantal van hen claimt juist groepen te vertegenwoordigen die niet geneigd zijn zelf actief te worden

35
Q

Patiënten-perspectief

A

bestaat niet; wie gehoord wordt, hangt af van welke beslissingen worden gemaakt

36
Q

Hoe hoor je? Formeel

A

(wordt veel gebruikt als gevolg van padafhankelijkheid)

  • aansluiten bij bestaande formele overlegstructuren
  • focus op grote besluiten
37
Q

Hoe hoor je? Informeel

A
  • Organiseren van specifieke kwaliteit
  • Focus op ‘kleine’ kwaliteit: onderwerpen die meer om het dagelijks leven gaan, maar niet vaak op de beleidsagenda staat
38
Q

Wanneer hoor je?

A
  • agendasetting: bij het opstellen van de agenda
  • tijdens het proces van besluitvorming: kaders zijn al vastgesteld, waardoor er vaak minder ruimte is voor kritische benaderingen
  • verantwoording: hoe zijn de besluiten tot stand gekomen? Wie zijn daar betrokken bij geweest? Wat is er met de inbreng gedaan?
39
Q

Complexiteit

A

: een vertaalslag van inbreng naar beleid

De inbreng is een aanvulling op andere perspectieven, maar kan ook botsen tegen andere perspectieven. Bij een botsing wordt het perspectief van de burger vaak ondergeschikt gemaakt, mede door padafhankelijkheid. Het is dus lastig om een bepaald patroon te doorbreken. Burgers blijven vaak in een afhankelijke positie zitten.

40
Q

Eerste generatie burgerparticipatie

A

Dit was de eerste wettelijke vastgestelde norm voor inspraak. Dit werd vaak gedaan middels referenda, die vaak pas laat in het besluitvormingproces werden gehouden. Deze normen boden geen garantie voor het meenemen van de wensen van burgers.

Later werd meer mogelijkheid tot inspraak EERDER in het besluitvormingsproces gecreëerd door interactieve normen. Dit wordt ook wel tweede generatie burgerparticipatie genoemd

41
Q

Waarom moeten burgers betrokken worden bij besluitvorming?

A
  • groter draagvlaak voor het beleid, waardoor het meer effectief en legitiem is
  • versterkt het vertrouwen in de overheid, de kwaliteit van democratie en het versterking van het burgerschap
  • verkleint de kloof tussen burgers en bestuurders
42
Q

Derde generatie participatie

A

na 2000 ontstond dit, waarin burgers actief meebeslissen

43
Q

Burgerinitiatief

A

= de burgers nemen hierbij zelf het initiatief en daarmee de verantwoordelijkheid

44
Q

Risico’s burgerinitiatieven

A
  • burgerparticipatie versterkt het geluid van burgers die ook op andere manieren te horen zijn in de politiek
  • meer ruimte voor burgers, minder ruimte voor politiek debat en een eigen belangenafweging voor de gemeenteraad tot gevolg
  • verschillende vormen van participatie hebben ook verschillende gevolgen, waar beter onderzoek naar gedaan moet worden
45
Q

vertegenwoordigingsclaim

A

= waarbij er gekeken wordt naar wie vertegenwoordiger optreedt en op welke manier, op een zo breed mogelijke manier.

46
Q

aangewezen vs niet-gekozen vertegenwoordigers

A

aangewezen: politici etc.

niet-gekozen: mensen die zichzelf als vertegenwoordiger voor een bepaalde groep aanwijzen waardoor het geluid van deze groep toch gehoord wordt

47
Q

eisen democratische vertegenwoordigingsclaim

A
  • responsiviteit
    autorisatie
    verantwoording
  • gelijkheid
48
Q

responsiviteit

A

er moet sprake zijn van responsiviteit tussen de vertegenwoordiger en de achterban: de vertegenwoordiging moet niet zo maar kunnen doen wat diegene wil

49
Q

responsiviteit komt in uiting tot

A

autorisatie: selectie of sturing van de vertegenwoordigers
verantwoording: de uitleg door een vertegenwoordiger aan de achterban over zijn handelen

50
Q

Gelijkheid

A

= er is sprake van gelijkheid: elke burger telt evenveel mee in de besluiten over de politieke gemeenschap

51
Q

Creating hierarchy

A

= inspecteurs plaatsen hun perspectief boven dat van de jongeren (ervaringsdeskundigen), waardoor zij het gevoel hebben alleen hun eigen perspectief mee te hoeven nemen, terwijl dit het meningsverschil niet oplost