AVV Blok 3 - 2 Flashcards

1
Q

meta analyse

A

= is een onderzoek waarbij de resultaten van eerder uitgevoerde onderzoeken samen worden genomen om een preciezere uitspraak te doen over een bepaald fenomeen of theorie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

kwalitatief

A

= betekenisgeving aan concepten, ideeen over ziekten als ze in aanraking komen met ziekte. In vorm van interviews.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kwantitatief

A

= numerieke data, in de vorm van vragenlijsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Experimenteel onderzoek

A

= je zit zelf in het onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

observationeel onderzoek

A

= je staat erbuiten en kijkt wat er gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voordeel en Nadeel RCT

A

V: sterke causaliteit
N: kleine steekproef, mensen moeten ergens naar toekomen, ethisch verantwoord? duur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Cross sectioneel onderzoek

A

= je meet kenmerken in een populatie (iemand is groot/klein, wel/geen afwijking). Groepen met elkaar vergelijken en samenhang bepalen: mannen of vrouwen.

bv. mensen met heupafwijkingen verschillen met betrekking tot geluk met mensen die geen heupafwijking hebben. In hoeverre hangt optimisme samen met geluk of stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Voor- nadelen cross sectioneel

A

Voordelen:

  • groot aantal variabelen
  • grote steekproef
  • relatief goedkoop
  • zwakke evidentie voor causaliteit

Nadeel: geen goede oorzaak gevolg relatie meten. Persoonlijkheidskenmerk impact op geluk, maar we kunnen niet meten of een bepaalde x voor het y is gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Longitudinaal

A
  1. populatie waarin 2 natuurlijke groepen worden gevormd (rokers, niet-rokers)
  2. je kijkt niet naar verschillende groepen, maar je meet bijv. optimisme op een bepaald tijdstip. Aantal jaren later kijk je hoeveel mensen er bijv. nog leven. Daarna ga je de samenhang bepalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Voor- nadelen longitudinaal

A

nadeel:

  • geen gelijke verdeling confounders. groepen die je vormt op basis van bepaald gedrag, zijn gekoppeld aan andere gedragingen en bijv. sociaal economische status
  • onderzoeken lopen soms wel 40 jaar (tijd)
  • tijd = geld –> duur
  • mensen terugvinden na 20 jaar is lastig
  • medium sterkte evidentie voor causaliteit
  • grote steekproef, veel dropout

voordeel:
- groot aantal afhankelijke en onafhankelijke variabelen meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Case control

A

= op zoek naar oorzaken van iets, we beginnen bij de uitkomst

bv. iedereen werd met minder ledematen geboren, hoe komt dit? je hebt een populatie met en zonder misvorming en die worden verdeeld in 2 groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

voor- nadelen case control

A
  • groot aantal onafhankelijke variabelen, maar een afhankelijke variabele (wel of niet aandoening)
  • grote steekproef
  • relatief goedkoop
  • zwakke evidentie voor causaliteit (lastig om goede betrouwbare informatie aan mensen terug te vragen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke factoren hebben invloed op de keuze van de analysetechniek

A
  • aard van de onderzoeksvraag: verschil vs. samenhang/verklaring
  • kenmerken van de afhankelijke variabele: meetniveau, steekproefgrootte
  • meetniveau van alle variabelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rapporteren van resultaten

A
  • kort en bondig, maar met voldoende detail
  • relevante statistische waarden in de tekst, tabel of figuur
  • analysetechniek en hypothese noemen
  • heeft het wel of niet tot significant resultaat geleid?
  • f waarde, p, square
  • inhoudelijke beschrijving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ongepaarde t-toets

A
  • vergelijken van 2 onafhankelijke groepen (bv. controlegroep, mannen vs vrouwen, jong vs oud, mensen met en zonder aandoening)
  • afhankelijke variabele moet een continue variabele zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

gepaarde t-toets

A
  • vergelijken van 2 afhankelijke metingen binnen 1 groep (bv. ervaren stress voor en na een meditatieoefening, vermoeidheid aan het begin vs einde van de week)
  • de metingen moeten continue variabele zijn
17
Q

eenwegs-variantie analyse

A
  • vergelijken van >2 onafhankelijke groepen (bv. interventiegroep vs placebogroep vs controlegroep, normaal gewicht vs overgewicht)
  • afhankelijke variabele moet een continue variabele zijn
18
Q

tweeweg-variantieanalyse

A
  • vergelijken van onafhankelijke groepen die tot stand komen door de combinatie van 2 verschillende groepskenmerken (bv. mannelijke rokers, mannelijke niet-rokers, vrouwelijke rokers, vrouwelijke niet-rokers)
  • afhankelijke variabele moet een continue variabele zijn
19
Q

hoofdeffect

A

= is het effect van een onafhankelijke op de afhankelijke variabele (bv. effect van roken op gezondheid; effect van geslacht op gezondheid)

20
Q

interactieeffect

A

= het effect van de combinatie van de 2 onafhankelijke variabelen op de afhankelijke variabele: het effect van 1 onafhankelijke variabele op de AV is afhankelijk van de waarde van de andere onafhankelijke variabele (bv. effect van roken op gezondheid verschilt voor mannen en vrouwen) = moderatie

21
Q

interactie vs hoofd

A

= interactie-effect zegt meer dan het hoofdeffect. Je beoordeelt dus ook eerst de interactie term. Als deze significant is (de 2 beïnvloeden elkaar) dan doen we niks meer met de hoofdeffecten –> deze zeggen dan niks meer

22
Q

POST HOC

A

doe je om inzicht te krijgen in een verschil. Doe je alleen maar als de ANOVA laat zien dat er een significant verschil is. Anders is het niet nuttig