Blok 6 Verzekering en Risicoafhankelijke subsidies (College 12 t/m 15) Flashcards

1
Q

Zorggebruik gekenmerkt door 4 fundamentele onzekerheden

A
  1. onzekerheid over tijdstip - je weet niet wanneer je zorg nodig gaat hebben
  2. onzekerheid over aard en omvang - je weet niet hoeveel zorg en welk type zorg je nodig gaat hebben
  3. onzekerheid over de kosten - je weet niet hoeveel kosten je gaat maken
  4. onzekerheid over het effect - je weet niet of het gebruik van zorg ook daadwerkelijk leidt tot een betere gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Is verzekeren efficiënter dan sparen?

A

Onzekerheid = ratio van verzekeringen

Verzekeringen bieden zekerheid door het ‘vernietigen’ van risico

Vernietigen van risico door het ‘poolen’ van grote aantallen risico’s

Dankzij de wet van de grote aantallen wordt een onzeker verlies voorspelbaar

Dankzij het poolen van risico’s kan een groot onzeker verlies (schade) worden omgezet in een klein zeker verlies (premie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De wet van de grote aantallen

A

= houdt in dat bij een gegeven kans op verlies (schade) voor een individu het gemiddelde verlies per individu tendeert naar het populatiegemiddelde naarmate het aantal individuen in de ‘pool’ toeneemt

voorwaarde: het moet gaan om homogene risico’s = gelijke kansen op schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Equivalentiebeginsel

A

= premies zijn equivalent aan risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verzekeringspremie =

A

= risicopremie (p*X) + premieopslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Premieopslag

A

= om de verzekeringsmaatschappij zelf levende te houden; onderhoud, winst, salaris etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Private verzekeringen

A

= gebaseerd op kans solidariteit

Solidariteit tussen individuen met een gelijk risico

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sociale verzekeringen

A

= gebaseerd op risicosolidariteit en inkomenssolidariteit

  • poolen van groot aantal heterogene risico’s (ongelijke kans op schade)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Positieve welvaartseffecten van zorgverzekeringen

A
  • onzekerheidsreductie
  • toegang tot anders onbetaalbare zorg
  • voorkómen van negatieve externe effecten (bv. bankroet)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verwachte nutstheorie

A

= de individuele vraag naar private verzekeringen (die op een concurrerende markt worden aangeboden) hangt af van het verwachte nut (expected utility) dat een individu aan een verzekering ontleent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verwachte nut wordt bepaald door:

A
  • mate van risico-aversie
  • kans op schade (p)
  • omvang verwachte schade (X)
  • premieopslag (‘prijs’ van zekerheid)
  • inkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Afnemend marginaal nut

A

= als het inkomen stijgt, stijgt het nut minder hard

Volgens de nutstheorie wordt de waardering bepaald door de kans waarop je Io overhoudt, of Id behoudt. Het nut is de verhouding tussen UId en UIo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Premie

A

= p*X + PO

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarde van verzekeren

A

= gelijk aan de maximale premieopslag (POm) die de verzekerde bij een bepaalde kans op schade (p) wil betalen (reserveringsprijs)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

CD

A

= de betalingsbereidheid voor premieopslag. Dat is waar het nut van een zeker inkomen hoger is dan het nut van een onzeker inkomen. Maar verzekeraars moeten met het bepalen van de premieopslag ook rekening houden met hun concurrentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vraag naar verzekeringen

A

is het hoogst als er veel sprake is van onzekerheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Componenten premieopbouw

A
  1. risicopremie (= verwachte schade)
  2. veiligheidsopslag (onvoorziene kosten) en winstopslag
  3. kosten-opslag (‘loading fee’) voor premiecalculatie, zorginkoop, adverteren, schadeafhandeling, administratie, fraudebestrijding e.d.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

risk premium is niet hetzelfde als risicopremie

A

risicopremie = premie ter dekking van de verwachte schade

risk premium = maximale premieopslag die een verzekerde bereid is te betalen bovenop zijn/haar verwachte schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

2 methoden om de risicopremie te berekenen

A
  1. simpele methode

2. structuur aanbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

simpele methode

A

= maak een kruistabel van risicofactoren en bepaal de verwachte kosten Yi voor individu i als de gemiddelde kosten in de specifieke cel waarin i zich bevindt

De verwachte kosten is dan de risicopremie. De risicopremie voor een individu is dan gelijk aan de berekende verwachte kosten in de cel waar het individu in zit.

Verzekeraars kijken hierbij naar de gemiddelde kosten van het verleden. Hij kan daarbij rekening houden met factoren die ervoor zorgen dat de kosten wat hoger of lager uitvallen dan in het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Structuur aanbrengen

A

= er wordt nu geen combinatie gemaakt van de risicoklassen. Er wordt voor elk individu een dummy-variabele aangemaakt. Dat zijn variabele die de waarde 0 of 1 kunnen hebben

Creëer dummy-variabelen voor leeftijd: L_1, L_2, L_3
Creëer dummy-variabelen voor regio: R_1, R_2, R_3

Schat een regressiemodel:
Y=β_1 L_1+β_2 L_2+β_3 L_3+β_4 R_1+β_5 R_2+β_6 R_3+e
Bepaal de verwachte kosten Y ̂_i voor individu i:
Y ̂_i=β_1 L_1i+β_2 L_2i+β_3 L_3i+β_4 R_1i+β_5 R_2i+β_6 R_3i

Zo een regressiemodel geeft de relatie weer tussen de zorgkosten en de 6 kenmerken. Met regressieanalyse kun je deze relatie schatten. Dat resulteert in coëfficiënten voor de kenmerken. Met de coëfficiënt en de dummyvariabelen kun je een inschatting van de kosten maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Simpele methode voor- en nadelen

A

voordelen: hij is simpel
nadelen: als je meer risicoklassen hebt, wordt de tabel al heel snel heel groot met 2 problemen. De tabel wordt onhanteerbaar (je verliest overzicht) en in die combinaties van factoren kan het voorkomen dat er geen mensen in die cel zitten. Voor zo een cel kun je geen betrouwbare inschatting maken voor de verwachte kosten –> wet van grote aantallen werkt niet meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Structuur aanbrengen voor- en nadelen

A

voordelen: deze methode werkt ook goed met heel veel factoren. Je neemt gewoon meer dummy-variabelen

Nadelen: hij is wat ingewikkelder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

equivalentiebeginsel

A

= impliceert dat er voor elke verzekeraar per afzonderlijk verzekeringscontract een zo groot mogelijke gelijkheid bestaat tussen zijn inkomsten (premie) en zijn verwachte toekomstige uitgaven (zorgkosten). Een niet-gereguleerde concurrerende markt tendeert naar ‘equivalentie’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Mate van premiedifferentiatie hangt af van…

A
  • de mate van variatie is verwachte schade
  • de mate van marktverzadiging (verzekeringsdichtheid - om goed te kunnen concurreren, moeten er veel aanbieders op de markt zijn)
  • de kosten versus de opbrengst van premiedifferentiatie
  • zelfregulering binnen de branche
  • maatschappelijke druk en overheidsregulering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

risicoselectie

A

= acties door consumenten en verzekeraars om risicoheterogeniteit die niet in de premie tot uitdrukking is gebracht, uit te buiten en het samenvoegen van heterogene risico’s in 1 pool te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

anti-selectie

A

= selectie door consumenten. Hoge risico mensen hebben een prikkel om meer verzekeringsdekking te kopen dan lage-risico mensen in dezelfde premie-risicogroep. Omdat de hoge risico’s een hogere betalingsbereidheid hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

cherry-picking & lemon dropping

A

= selectie door verzekeraars

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Noodzakelijke voorwaarde anti-selectie

A
  • de verzekerde heeft keuze van verzekeringsdekking én

- de verzekerde beschikt over meer informatie dan in de premiestructuur/acceptatiebeleid tot uiting is gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Equivalentie vs. risicosolidariteit

A

equivalentie –> homogene premie-risicogroepen

risicosolidariteit –> heterogene premie-risicogroepen

31
Q

subjectief (niet) verzekerbaar risico

A

= indien een zorgverzekeraar het hem ter verzekering aangeboden risico (niet) accepteert

32
Q

objectief (on)verzekerbaar risico

A

= indien een bepaald risico voor alle relevante zorgverzekeraars subjectief (on)verzekerbaar is

33
Q

Verzekerbaarheid van een risico. Een risico is meer verzekerbaar als:

A
  • de grootst mogelijke schade kleiner is
  • de gemiddelde schade per gebeurtenis kleiner is
  • de verzekeringsdekking beperkter is
  • de gebeurtenis een meer stochastisch (-minder goed voorspelbaar) karakter heeft
  • de frequentie van de gebeurtenis hoger is
  • moral hazard minder optreedt
34
Q

Vormen van solidariteit

A

= solidariteit zou je kunnen zien als kruissubsidies –> van de ene persoon naar de andere persoon

  • kanssolidariteit
  • subsidiërende solidariteit
  • risicosolidariteit
  • inkomenssolidariteit
35
Q

Kanssolidariteit

A

= de solidariteit (de kruissubsidies) die optreden tussen mensen met een gelijke kans op schade

Mensen met exact dezelfde verwachte kosten die een verzekering afsluiten en daarvoor dezelfde premie betalen. Sommige mensen hebben wel schade gehad en dus gebruik gemaakt van de verzekering en andere niet. Je weet het dus allemaal pas achteraf.

36
Q

Subsidiërendesolidariteit

A

= je weet van tevoren dat die kruissubsidies optreden en ook tussen welke groepen dat zal zijn

  • risicos.
  • inkomenss.
37
Q

Risicosolidariteit

A

= de kruissubsidies van mensen met een laag risico naar mensen met een hoog risico

Mensen met een laag risico en mensen met een hoog risico zitten in 1 pool/1 risicopremiegroep betalen dezelfde premie. Maar je weet vooraf al dat de mensen met een lage kans op schade meer premie betalen dan dat ze aan kosten verwachten. En andersom. Mensen met een lage kans op schade zullen bijdragen aan de mensen met een hoog risico, dat noemen we dus risicosolidariteit.
Kruissubsidies van relatief gezonde mensen naar relatief ongezonde mensen.

38
Q

Inkomenssolidariteit

A

= kruissubsidies van mensen met een hoog inkomen naar mensen met een laag inkomen

Financiering van de basisverzekering in Nederland (inkomensafhankelijke bijdrage: mensen met een hoog inkomen dragen dus meer bij dan mensen met een laag risico). Je weet dus ook bij deze vorm al vooraf dát hij optreedt en hóe hij optreedt.

39
Q

Risicosolidariteit 2.0

A

= het poolen van de kosten van heterogene risico’s (je stopt de lage en hoge risico’s in 1 pool. Iedereen betaald dezelfde premie, terwijl de verwachte schade verschilt)

= kruissubsidies van lage risico’s naar hoge risico’s

40
Q

Waarom regulering

A

op een ongereguleerde zorgverzekeringsmarkt kan de ‘onzichtbare hand’ ertoe leiden dat sommige mensen zich niet kunnen verzekeren en andere mensen zich niet willen verzekeren

41
Q

Regulering voor het organiseren van risicosolidariteit

A
  1. subsidies
    - premieafhankelijke subsidies
    - kostenafhankelijke subsidies
    - risicoafhankelijke subsidies
  2. regulering
    - verbod op premiedifferentiatie
    - standaard verzekeringsdekking
    - acceptatieplicht
    - verzekeringsplicht
  3. combinatie van subsidies en regulering
42
Q

Voorbeeld premieafhankelijke subsidies

A

= er wordt een subsidie gegeven aan de consument (verzekerde) die afhangt van de hoogte van de premie

Iemand met nieraandoeningen op een concurrerende markt moet een premie betalen van €40.000 per jaar. Dan zou je als overheid een subsidie kunnen geven aan die persoon, waarmee hij die premie kan betalen. Stel deze subsidie is €35.000 dan blijft er €5.000 over wat de persoon zelf moet betalen. Dat maakt de verzekering weer betaalbaar.
• Premie-afhankelijke belastingkorting
• Premie-afhankelijke zorgtoeslag
• Premie-afhankelijke werkgeversbijdrage

43
Q

Nadelen van premieafhankelijke subsidies

A

= • Als een verzekerde weet dat hij bij een hogere premie een hogere subsidie ontvangt, zijn er voor die verzekerde minder prikkels om op zoek te gaan naar de laagste premie in de markt.
Er moet dus een afweging worden gemaakt tussen de risicosolidariteit die je aan de ene kant creëert, en de afname van de prikkels voor doelmatigheid van consumenten aan de andere kant.

44
Q

Voorbeelden kostenafhankelijke subsidies

A

= kostenafhankelijke subsidies gaan niet naar de verzekerde, maar de verzekeraar. De verzekeraar wordt vergoed op basis van de werkelijke kosten die mensen maken

  • proportionele risicodeling
  • hoge kosten verevening
  • hoge risico verevening
45
Q

proportionele risicodeling

A

= ex post (achteraf) kostencompensatie voor verzekeraars gelijk aan X% van de werkelijke kosten

46
Q

hoge kosten verevening

A

= ex post kostencompensatie voor verzekeraars gelijk als (X%) van de werkelijke kosten per verzekerde boven een bepaalde drempel

47
Q

Hoge risico verevening

A

= ex post kostencompensatie voor verzekeraars gelijk aan (X% van) de werkelijke kosten per verzekerde (boven een bepaalde drempel) voor een VOORAF aangewezen groep verzekerden

48
Q

Nadelen kostenafhankelijke subsidies

A

= als verzekeraars in grotere mate worden vergoed op basis van hun werkelijke kosten, dan is er minder prikkel voor de verzekeraar om die kosten te beheersen/beperken. In het extreme geval zijn er 0 doelmatigheidsprikkels

49
Q

Voorbeelden risicoafhankelijke subsidies

A
  • risicoafhankelijke voucher = subsidie aan de consument (verzekerde) afhankelijk van bepaalde risicokenmerken van die consument

risicoverevening = subsidie aan de verzekeraar per verzekerde afhankelijk van bepaalde risicokenmerken van die verzekerde

50
Q

Hoe leidt risicoafhankelijke subsidies tot solidariteit

A
  • de consument kan de subsidie gebruiken om zijn zorgpremie te betalen
  • de verzekeraar kan de subsidie gebruiken om de zorgpremie te verlagen

De verzekerde/verzekeraar geef je een subsidie die gelijk is aan: hun verwachte kosten - de gemiddelde verwachte kosten van alle verzekerden in de relevante populatie

subsidie zal dus hoger zijn voor mensen met hogere verwachte kosten

51
Q

Nadelen risicoafhankelijke subsidies

A

= Het kost wat moeite om zo een risicoafhankelijke subsidie vast te stellen; je hebt informatie nodig. Je moet de risicokenmerken van mensen kennen en vervolgens moet je de subsidie berekenen. Maar deze heeft niet het nadeel van doelmatigheidsprikkels, want deze hangt af van het risico en het is een vast bedrag dat de verzekerde/verzekeraar krijgt. Los van de kosten of de hoogte van de premie.

52
Q

Vormen van premieregulering

A
  • doorsnee premie per polis
  • premiebandbreedte
  • maximum premie
  • verbod op gebruik bepaalde risicofactoren
  • onopzegbaarheid van de verzekering
53
Q

Doorsnee premie per polis

A

= premie is gelijk voor alle verzekerden die kiezen voor dezelfde zorgverzekering

  • per verzekeraar (in Nederland niet het geval)
  • landelijk (ook niet het geval in NL)
54
Q

Premiebandbreedte

A

= je staat verzekeraars toe om premies te differentiëren, zolang ze binnen de bepaalde bandbreedte blijven

55
Q

Verbod op gebruik bepaalde risicofactoren

A

= bijvoorbeeld wel mogen differentiëren naar leeftijd, maar niet naar gezondheid

56
Q

Nadelen van premieregulering

A

= als je premieregulering toepast, dan ontstaat er risicoheterogeniteit. Alle verzekerden komen in dezelfde premierisicogroep terecht. Er zijn dus mensen die weten dat ze meer premie betalen dan dat ze naar verwachting aan kosten hebben (en andersom). Dat geeft prikkels tot risicoselectie: zowel voor de verzekerden (lage risico’s nemen niet deel aan de verzekering) als voor de verzekeraars (hoge risico’s worden voor de verzekering geweigerd)

57
Q

Risicoselectie

A

= acties van consumenten en verzekeraars om risicoheterogeniteit die niet in de premie tot uitdrukking is gebracht , uit te buiten en samenvoegen van heterogene risico’s in één pool te voorkomen

58
Q

Risicoselectie 5 hoofdvormen

A

Selectie door verzekerden (anti-selectie)

  1. via keuze wel/geen verzekering
  2. via keuze omvang/kwaliteit verzekeringsdekking

Selectie door verzekeraars

  1. via acceptatiebeleid
  2. via productdifferentiatie (e.g. vormgeving van zorgpolissen)
  3. via andere wegen (e.g. marketing, klantenservice etc
59
Q

Acties van consumenten

  1. via keuze wel/geen verzekering
  2. via keuze omvang/kwaliteit verzekeringsdekking
A
  1. lage risico’s binnen een premie-risicogroep nemen geen verzekering; hoge risico’s wel
  2. lage risico’s binnen een premie-risicogroep kiezen een eigen risico; hoge risico’s niet
60
Q

Selectie door verzekeraars

  1. via acceptatiebeleid
  2. via productdifferentiatie
  3. via andere wegen
A
  1. verzekeraars accepteren wel lage risico’s binnen een premie-risicogroep, maar geen hoge risico’s
  2. verzekeraars contracteren geen zorgaanbieder die met name populair/belangrijk zijn onder hoge risico’s binnen een premie-risicogroep
  3. zorgverzekeraars adverteren selectief onder lage risico’s binnen een premie-risicogroep
61
Q

Hoe kan risicoselectie (als gevolg van een verbod op premiedifferentiatie) worden tegengegaan?

A

Verdere regulering:

  • standaard verzekeringsdekking
  • verzekeringsplicht
  • acceptatieplicht

Subsidies:

  • kostenafhankelijke subsidies
  • risicoafhankelijke subsidies

Dit vermindert wel de mogelijkheid tot risicoselectie, maar de prikkels tot risicoselectie blijven bestaan! Risicoselectie kan alleen worden tegengegaan door de prikkels weg te nemen

62
Q

Risicoafhankelijk subsidies

in een situatie zonder en met premieregulering

A

zonder: zijn risicoafhankelijke subsidies nodig om verzekeringen betaalbaar te maken voor mensen met hoge verwachte kosten (met behoud van prikkels tot doelmatigheid)

met premieregulering: zijn risicoafhankelijke subsidies nodig om risicoselectie door verzekeraars tegen te gaan (met behoud van prikkels tot doelmatigheid)

63
Q

Modaliteit A: vouchermodel

A

Dit is de situatie waarin de consument de subsidie kan gebruiken om de premie van te kunnen betalen.
In deze situatie kan een verzekeraar doen aan premiedifferentiatie. Mensen met een hogere premie zullen ook een hogere subsidie krijgen.

De consument betaalt een bijdrage aan het subsidiefonds en ontvangt een subsidie. Waarmee de premie aan de zorgverzekeraar kan worden betaald.

64
Q

Financiering van de subsidies Vouchermodel

A

De bijdrage kan een vast bedrag zijn per consument. Er ontstaat dan risicosolidariteit, omdat elke consument een vast bedrag betaalt. Terwijl de mensen met hogere verwachte kosten een hogere subsidie ontvangen uit dat fonds dan mensen met lagere verwachte kosten. Mensen met lage verwachte kosten (lage risico’s) dragen bij aan de subsidie voor de hoge risico’s.
De bijdrage kan ook inkomensafhankelijk zijn, waarbij de bijdrage hoger is voor mensen met een hoog inkomen dan mensen met een laag inkomen. Zo ontstaat er naast risicosolidariteit

65
Q

Modaliteit B: externe risicoverevening

A

Ook hier wordt de bijdrage op dezelfde manier georganiseerd als bij Modaliteit A: van de consument naar het subsidiefonds.

De subsidie gaat in Modaliteit B naar de verzekeraar.

Als de verzekeraar een subsidie ontvangt die hoger is voor mensen met een hoge verwachte kosten dan voor mensen met lage verwachte kosten, dan kan de subsidie vervolgens gebruiken om de premie voor mensen met hoge verwachte kosten te verlagen. De premie die de verzekeraar dan nog in rekening moet brengen bij de consument is gelijk aan het verschil tussen de verwachte kosten voor die consument – subsidie.

66
Q

Modaliteit C: interne risicoverevening

A

Ook in Modaliteit C gaat de subsidie naar de verzekeraar.

De bijdrage gaat nu van de verzekeraar naar de subsidiefonds (interne risicoverevening). In dit systeem krijgt de verzekeraar een subsidie voor mensen met hoge verwachte kosten en doet tegelijk een bijdrage aan het subsidiefonds voor mensen met lage verwachte kosten.
Uiteindelijk zijn de bijdragen aan het subsidiefonds gelijk aan de subsidie uit het subsidiefonds. De verzekeraar zorgt ervoor dat mensen met lage verwachte kosten bijdragen aan de subsidie van mensen met hoge verwachte kosten.

67
Q

Voor- en nadelen modaliteit A

A

Voor: het is mogelijk om de subsidies alleen te geven aan mensen met een laag inkomen

Nadeel: Iedereen moet informatie over zijn risicokenmerken doorgeven aan het subsidiefonds. Dat maakt dat de transactiekosten relatief hoog zijn

68
Q

Voor- en nadelen modaliteit B

A

Voor:
• Er kan worden volstaan met slechts informatie-uitwisseling tussen verzekeraar en subsidiefonds.
• Door de minder directe betaling van de verzekerde aan zijn verzekeraar wordt de premiegevoeligheid vergroot en de wanbetaling verkleind.

Nadelen:
• Het is lastig om subsidies alleen te geven aan mensen met een laag inkomen.

69
Q

Voor- en nadelen modaliteit C

A

Voor:
• Er kan worden volstaan met slechts informatie-uitwisseling tussen verzekeraar en subsidiefonds.
• De (reële) geldstroom die via het subsidiefonds loopt is relatief klein.

Nadelen:
• Het is lastig om subsidies alleen te geven aan mensen met een laag inkomen.
• Het is lastig om de bijdragen aan het subsidiefonds inkomensafhankelijk te maken.

70
Q

Financiële stromen Zvw

A

Consumenten betalen een premie aan de verzekeraar. Deze premie dekt ongeveer 50% van de totale zorgkosten onder de Zvw. Dat is niet genoeg (geen 100%). Deze andere 50% wordt gedekt door de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) die wij doen via onze werkgever aan het subsidiefonds (income-related contribution from consumer to health insurance fund). Dat subsidiefonds wordt ook aangevuld door een directe bijdrage van de overheid voor mensen onder de 18 jaar (zij betalen geen premie aan de verzekeraar). Vervolgens vindt er risicoverevening plaats tussen dat subsidiefonds en de verzekeraars. Verzekeraars ontvangen subsidie voor mensen met hoge verwachte kosten en ze betalen een bijdrage voor mensen met lage verwachte kosten. De consument betaalt ook belasting aan de overheid. Deze belastingen worden gebruikt om een zorgtoeslag mogelijk te maken voor mensen met een laag inkomen.

71
Q

Hoe risicoafhankelijke subsidie bepalen

A
  1. hoe brengen we het risico van een verzekerde in kaart?
  2. hoe komen we van een risicoprofiel tot voorspelde kosten?
  3. hoe komen we van voorspelde kosten tot een subsidie
72
Q

Welke risicofactoren wel/niet gebruiken

A

Niet alle risicofactoren zijn geschikt om de hoogte van de risicoafhankelijke subsidie te bepalen. Of een risicofactor geschikt is, wordt bepaald op basis van een aantal criteria

73
Q

Criteria voor ‘vereveningskenmerken’

A
  • juiste prikkel (risicofactor moet een voorspellende waarde hebben voor de zorgkosten. Het moet iets zeggen over de verwachte kosten.) –> vermindering prikkels tot risicoselectie en behoud prikkel doelmatigheid
  • juiste verevening
  • -> validiteit (moet meten wat je wilt weten/meten
  • -> geen compensatie voor risicofactoren waarvoor solidariteit ongewenst is (bijv. leefstijl, praktijkstijl)
  • uitvoerbaarheid
  • -> gegevens beschikbaar voor de hele populatie (anders hele hoge transactiekosten)
  • -> voldoende draagvlak