Verbos irregulares en presente grupo ocho y nuevo Flashcards
1
Q
Gaan
A
Ir
2
Q
Geven
A
Dar
3
Q
Zijn
A
Estar / Ser
4
Q
Weten
A
Saber
5
Q
Zien
A
Ver
6
Q
Passen
A
Caber
7
Q
Hebben
A
Haber
8
Q
Ik ga
A
Voy
9
Q
Jij gaat
A
Vas
10
Q
Hij/zij gaat
A
Va
11
Q
Wij gaan
A
Vamos
12
Q
Jullie gaan
A
Vais
13
Q
Zij gaan
A
Van
14
Q
Ik geef
A
Doy
15
Q
Jij geeft
A
Das
16
Q
Hij/zij geeft
A
Da
17
Q
Wij geven
A
Damos
18
Q
Jullie geven
A
Dais
19
Q
Zij geven
A
Dan
20
Q
Ik ben hier
A
Estoy aquí
21
Q
Jij bent hier
A
Estás aquí
22
Q
Hij/zij is hier
A
está aquí
23
Q
Wij zijn hier
A
Estamos aquí
24
Q
Jullie zijn hier
A
Estáis aquí
25
Q
zij zijn hier
A
Están aquí
26
Q
Ik ben Maaike
A
Soy Maaike
27
Q
Jij bent Maaike
A
Eres Maaike
28
Q
Hij/zij is Maaike
A
Es Maaike
29
Q
Wij zijn Maaike en Jorge
A
Somos Maaike y Jorge
30
Q
Jullie zijn Maaike en Jorge
A
Sois Maaike y Jorge