Verbos irregulares en presente grupo cinco Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Bouwen

A

Construir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vernietigen

A

Destruir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beïnvloeden

A

influir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vluchten

A

Huir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vervangen

A

Sustituir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Invoegen/bevatten

A

Incluir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Herbouwen

A

Reconstruir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vloeien/stromen

A

Fluir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verminderen/afnemen

A

Disminuir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Concluderen

A

Concluir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik bouw

A

Construyo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Jij bouwt

A

Construyes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hij/zij bouwt

A

Construye

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wij bouwen

A

Construimos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Jullie bouwen

A

Construís

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zij bouwen

A

Construyen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ik vernietig

A

Destruyo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Jij vernietigt

A

Destruyes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hij/zij vernietigt

A

Destruye

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wij vernietigen

A

Destruimos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Jullie vernietigen

A

Destruís

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Zij vernietigen

A

Destruyen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Ik beïnvloed

A

Influyo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Jij beïnvloedt

A

Influyes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hij/zij beïnvloedt

A

Influye

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wij beïnvloeden

A

Influimos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Jullie beïnvloeden

A

Influís

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Zij beïnvloeden

A

Influyen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Ik vlucht

A

Huyo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Jij vlucht

A

Huyes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Hij/zij vlucht

A

Huye

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wij vluchten

A

Huimos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Jullie vluchten

A

Huís

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

zij vluchten

A

Huyen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Ik vervang

A

Sustituyo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Jij vervangt

A

Sustituyes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hij/zij vervangt

A

Sustituye

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wij vervangen

A

Sustituimos

39
Q

Jullie vervangen

A

Sustituís

40
Q

Zij vervangen

A

Sustituyen

41
Q

Ik voeg in of bevat

A

Incluyo

42
Q

Jij voegt in of bevat

A

Incluyes

43
Q

Hij/zij voegt in of bevat

A

Incluye

44
Q

Wij voegen in of bevatten

A

incluimos

45
Q

Jullie voegen in of bevatten

A

Incluís

46
Q

Zij voegen in of bevatten

A

Incluyen

47
Q

Ik herbouw

A

Reconstruyo

48
Q

Jij herbouwt

A

Reconstruyes

49
Q

Hij/zij herbouwt

A

Reconstruye

50
Q

Wij herbouwen

A

Reconstruimos

51
Q

Jullie herbouwen

A

Reconstruís

52
Q

Zij herbouwen

A

Reconstruyen

53
Q

Ik vloei of stroom

A

Fluyo

54
Q

Jij vloeit of stroomt

A

Fluyes

55
Q

Hij/zij vloeit of stroomt

A

Fluye

56
Q

Wij vloeien of stromen

A

fluimos

57
Q

Jullie vloeien of stromen

A

fluís

58
Q

zij vloeien of stromen

A

fluyen

59
Q

Ik verminder of neem af

A

Disminuyo

60
Q

Jij vermindert of neemt af

A

Disminuyes

61
Q

Hij/zij vermindert of neemt af

A

Disminuye

62
Q

Wij verminderen of nemen af

A

Disminuimos

63
Q

jullie verminderen of nemen af

A

Disminuís

64
Q

Zij verminderen of nemen af

A

Disminuyen

65
Q

ik concludeer

A

Concluyo

66
Q

Jij concludeert

A

Concluyes

67
Q

Hij/zij concludeert

A

Concluye

68
Q

Wij concluderen

A

Concluimos

69
Q

Jullie concluderen

A

Concluís

70
Q

Zij concluderen

A

Concluyen

71
Q

De arbeiders bouwen een brug

A

Los obreros construyen un puente

72
Q

Ana beïnvloedt mijn leven

A

ana influye en mi vida

73
Q

De cijfers nemen elk jaar af

A

Los números disminuyen cada año

74
Q

Deze personen vluchtenvoor de oorlog

A

Estas personas huyen de la guerra

75
Q

Mijn Spaans stroomt als een rivier

A

Mi español fluye como un río

76
Q

De aardbevingen vernietigen alles

A

Los terremotos destruyen todo

77
Q

Mijn buren herbouwen hun huis

A

Mis vecinos reconstruyen su casa

78
Q

Wat concludeer je?

A

Qué concluyes?

79
Q

Ana vervangt de leraar

A

Ana sustituye al profersor

80
Q

Iedereen vlucht voor de oorlog

A

Todos huyen de la guerra

81
Q

Alles is heel goed, maar het hotel bevat geen parkeerplaats

A

Todo está muy bien, pero el hotel no incluye el aparcamiento

82
Q

De president van de Verenigde Staten beïnvloedt helaas de politiek van de wereld

A

El presidente de Estados Unidos desafortunadamente influye en la política del mundo

83
Q

Tot december reconstrueert het stadhuis de brug

A

Haste diciembre el ayuntamiento reconstruye el puento

84
Q

Binnen twee weken vervangt Ana Marta in het werk omdat Ana een baby gaat krijgen

A

Dentro de dos semanas Ana sustituye a Marta en el trabajo porque Ana va a tener un bebé

85
Q

Mijn Spaans vloeit beter wanneer ik een paar glazen wijn drink

A

Mi español fluye mejor cuando bebo unas copas de vino

86
Q

Mijn vriendje sluit zijn projecten nooit af, ik denk dat ik onze relatie ga beëindigen

A

Mi novio nunca concluye sus proyectos, creo que voy a terminar nuestra relación

87
Q

Ik ben een architect en daarom bouw ik huizen en gebouwen

A

Soy arquitecto, por eso construyo casa y edificios

88
Q

Iedereen/allemaal

A

Todos

89
Q

Alles

A

Todo

90
Q

Helaas/jammer

A

Desafortunadamente

91
Q

Binnen

A

Dentro de

92
Q

Beter

A

Mejor

93
Q

Daarom

A

Por eso