1.3 Lección dos - otras palabras Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Ik douch

A

me ducho

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Jij trekt uit

A

Te quitas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zij blijft

A

Ella se queda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wij staan op

A

nos levantamos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Jullie wassen je

A

Os laváis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zij relaxen

A

se relajan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Jij gaat liggen

A

Te acuestas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ik trek aan

A

Me pongo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wij gaan

A

Nos vamos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hij voelt zich

A

Se siente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Jij wordt wakker

A

Te despiertas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zij trekt uit

A

Se quita

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wij borstelen

A

Nos cepillamos

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik sta op

A

Me levanto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hij scheert zich

A

Se afeita

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Jullie douchen

A

Os ducháis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ik trek aan

A

Me pongo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Zij vallen in slaap

A

Se duermen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Zij doet make-up op

A

Se maquilla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Jij stresst

A

Te estresas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Zij schrikt

A

Se asusta

22
Q

Wij relaxen

A

Nos relajamos

23
Q

Jullie ontmoeten

A

Os encontráis

24
Q

Zij zijn ziek

A

Se enferman

25
Q

Ik vraag me af

A

Me doy cuenta

26
Q

Uiteindelijk

A

Por último

27
Q

Later

A

Después of luego of más tarde

28
Q

Vaak

A

Muchas veces

29
Q

Zelden

A

Rara vez

30
Q

Af en toe

A

De vez en cuando

31
Q

Volgende april gaan Ana en ik trouwen in Ecuador

A

El próximo abril Ana y yo nos vamos a casar (of vamos a casarnos) en Ecuador

32
Q

Deze morgen is Salomé heel laat opgestaan

A

Esta mañana Salomé se ha levantado muy tarde

33
Q

Ik wil alleen heel laat relaxen

A

Yo solamente quiero relajarme muy tarde

34
Q

Morgen gaan we thuis blijven

A

Mañana nosotros nos vamos a quedar (vamos a quedarnos) en casa

35
Q

Op dit moment is Sandra haar tanden aan het poesten

A

En este momento Sandra está cepillándose los dientes

36
Q

Bijna elke dag ga ik liggen om 12 uur

A

Casi todos los días yo me acuesto a las doce

37
Q

Deze pillen zijn om je beter te voelen

A

Estas pastillas son para sentirte mejor

38
Q

U (meervoud) had zich nooit zo’n typische situatie voorgesteld

A

Ustedes nunca se han imaginado una situación de este tipo.

39
Q

Zijn jullie deze week niet verhuisd?

A

Esta semana vosotros no os habéis mudado?

40
Q

Voordat ik ga liggen drink ik altijd een glas water

A

Antes de acostarme siempre bebo un vaso de agua

41
Q

Morgenochtend ga ik vertrekken om vijf uur om op tijd aan te komen

A

Mañana por la mañana me voy a ir (of voy a irme) a las cinco para llegar a tiempo

42
Q

Hoe laat sta je normaalgesproken op?

A

A qué hora te levantas generalmente?

43
Q

Sta je direct op nadat je wakker wordt?

A

Te levantas inmediatamente después de despertarte?

44
Q

Poets je je tanden drie keer per dag?

A

Te cepillas los dientes tres veces por día?

45
Q

Hoe vermaak je je normaalgesproken?

A

Por lo general cómo diviertes?

46
Q

Maak je je elke dag op?

A

Te maquillas todos los días?

47
Q

Wordt je meer dan 3 keer per dag boos?

A

Te enfadas más de tres veces por día?

48
Q

Krijg je vaker dan 3 keer per jaar de griep?

A

Te enfermas de gripe más de tres veces por año?

49
Q

Neem je altijd afscheid van je collega’s op werk?

A

Te despides siempre de tus compañeros de trabajo?

50
Q

Hoe laat ga je normaalgesproken liggen?

A

A qué hora te acuestas normalmente?