1.3 Lección cuatro Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Lekker vinden / houden van

A

Gustar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Te gek vinden

A

Encantar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Vervelend vinden

A

Molestar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Irritant vinden

A

Irritar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Belangrijk vinden

A

Importar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Interessant vinden

A

Interesar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Moeilijk vinden

A

Costar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Pijn doen

A

Doler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verrassen

A

Sorprender

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gelukkig maken

A

Agradar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Missen

A

Faltar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

(Niet) opschieten met iemand

A

Caer bien/mal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zin hebben

A

Apetecer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Over blijven

A

Quedar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mis zijn met

A

Pasar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Opvallen

A

Llamar la atención

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gek maken

A

Volver loco/a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Goed vinden

A

Parecer bien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Slecht vinden

A

Parecer mal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Een goed idee vinden

A

Parecer buena idea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een slecht idee vinden

A

Parecer mala idea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Uitstekend vinden

A

Parecer genial

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Eerlijk vinden

A

Parecer justo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Zielig vinden

A

Dar pena

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Jammer vinden

A

Dar lástima

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Niet uitmaken

A

Dar igual

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Bang maken

A

Dar miedo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Misselijk maken

A

Dar asco

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Aan het lachen maken

A

Dar risa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

In verlegenheid brengen

A

Dar vergüenza

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Blij worden

A

Poner feliz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Verdrietig worden

A

Poner triste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Nerveus maken

A

Poner nervioso/a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Woedend maken

A

Poner furioso/a

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Ik hou van mint ijs

A

A mí me encanta el helado de menta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Verassen de weersveranderingen jou?

A

A ti te sorprenden los cambios del clima?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hij vindt de rook van cigaretten vervelend

A

A él le molesta el humo del cigarrillo

38
Q

Wij vinden het interresant om daarover te praten

A

A nosotros nos interesa hablar sobre eso

39
Q

Maakt het jullie niet uit dat we hier eten?

A

A vosotros os da iual comer aquí?

40
Q

De kinderen zijn bang voor die grote hond

A

A los niños les da miedo ese perro grande

41
Q

Wat is er mis met jou, Manuel?

A

A ti, qué te pasa, Manuel?

42
Q

Laura wordt blij van verassingen

A

A laura le alegran las sorpresas

43
Q

Ik wordt nerveus van autorijden in het centrum

A

A mí me pone nervioso conducir en el centro

44
Q

Wij blijven voor één biertje

A

A nosotros nos queda sólo una cerveza

45
Q

Ik vind de buren vervelend. Ze zijn heel lawaaierig.

A

A mí me molestan los vecinos. Son muy ruidosos

46
Q

Zij hebben erge hoofdpijn

A

A ellos les duele mucho la cabeza

47
Q

Vindt jij het een goed idee om met de auto en niet met het vliegtuig naar Barcelona te gaan?

A

A ti te parece buena idea ir en coche y no en avión a Barcelona?

48
Q

Wij intereseren ons erg in politiek. Het is onze toekomst.

A

A nosotros nos interesa mucho la política. Es nuestro futuro.

49
Q

Het brengt Roberto in verlegenheid om in publiek te spreken. Hij is heel verlegen

A

A Roberto le da vergüenza hablar en público. Es muy tímido

50
Q

Het maakt me blij te zien dat je niet meer ziek bent

A

A mí me alegra ver que ya no estás enferma.

51
Q

Hebben jullie zin in een thee of een koffie?

A

A vosotros, os apetece un té o un café?

52
Q

Wij missen drie uur voordat we aankomen

A

A nosotros nos faltan tres horas para llegar

53
Q

Ik vind wandelen in het bos in de lente te gek

A

A mí me encanta caminar en el bosque en primavera

54
Q

Kun je goed opschieten met je collega’s?

A

A ti, te caen bien tus colegas?

55
Q

Carla vindt het een goed idee een auto te huren om de locatie te ontdekken

A

A carla le parece buena idea alquilar un coche para explorar el lugar

56
Q

Ik word verdrietis als we praten over sociale problemen

A

A mí me pone triste hablar sobre los problemas sociales

57
Q

Mijn broer vindt sporten heel belangrijk

A

A mi hermano le imprta hacer deporte

58
Q

Wij vinden het een goed idee om 6 maanden op reis te gaan

A

A nosotros nos parece buena idea viajar por seise meses

59
Q

Ik vind het heel vervelend om 200 euro in de trein te verliezen

A

A mí me molesto perder doscientos euros en el tren

60
Q

Jullie owrden misselijk van brocoli

A

A vosotros os da asco el brócoli

61
Q

Jij wordt nerveus van paarden

A

A ti te pones nervioso los caballos

62
Q

Ik vind het te gek meer spaans te leren

A

A mí me encanta aprender más español

63
Q

Jullie (u) worden bang van het zien van een dief onder uw huis

A

A ustedes les da miedo ver un ladrón dentro de su casa

64
Q

Ik vind het niet leuk om op te staan om 5 uur ‘s ochtends

A

A mí no me gusta nada levantarme a las cinco de la mañana

65
Q

jullie hebben heel veel interesse in het maken van deze tour

A

A vosotros os interesa mucho hacer este tour

66
Q

Juan heeft geen zin om met ons naar het feest te gaan

A

A juan no le apetece nada ir con nosotros a la fiesta

67
Q

Ik vind het helemaal niet vervelend om hier te eten

A

A mí no me molesta nada comer aquí

68
Q

Jij houdt heel erg van sinaasappelsap, toch?

A

A tí te encanta muchísimo el jufo de naranja, verdad?

69
Q

Spinnen maken ons niet gelukkig

A

A nosotros no nos agradan nada las arañas

70
Q

Het maakt mij blij heel blij te kunnen reizen naar Cuba

A

A mí me alegra mucho poder viajar a Cuba

71
Q

Vinden jullie oudere personen heel belangrijk?

A

A vosotros, os importan mucho las personas mayores?

72
Q

Verbaast de slechte service van het hotel jullie (u) niet?

A

A ustedes no les sorprende nada el mal servicio del hotel?

73
Q

Zij houden heel erg van de vakanties in Costa Rica

A

A ellos les gustan mucho estas vacaciones en Costa Rica

74
Q

Ik ook niet

A

A mí tampoco / yo tampoco

75
Q

Ik ook

A

A mí también / yo también

76
Q

Normaalgesproken vind ik jouw ideeën heel goed, maar dit idee is heel slecht

A

Normalmente a mí me parecen buenas tus ideas, pero esta idea está malísima

77
Q

Op dit moment worden zij gelukkig van het goede nieuws

A

En este momento a ellos les pone feliz la buena noticia.

78
Q

Deze week heb ik elke dag hoofdpijn gehad. Ik ben kapot

A

Esta semana me ha dolido la cabeza todos los días. Estoy muerto

79
Q

Morgen gaan jullie gek worden van de kinderen van mijn zus

A

Mañana a vosotros os van a volver locos los niños de mi hermana.

80
Q

Denk jij dat het eerlijk is wat we aan het doen zijn?

A

A ti te parece justo esto que estamos haciendo?

81
Q

Dankjewel Luis, mijn moeder hield van de bloemen die je deze ochtend stuurde

A

Gracias Luis, a mi madre le han encantado las flores que has enviado esta mañana.

82
Q

Ik heb geen suiker. Heb jij een beetje?

A

No me queda azúcar. Tú tienes un poco?

83
Q

Je hebt Alberto leren kennen, toch?

A

has conocido a Alberto, verdad?

84
Q

Vond je hem aardig?

A

Te ha caído bien?

85
Q

Volgende week zullen mijn ouders heel blij zijn om mijn broer thuis te zien

A

La próxima semana a mis padres les va a alegrar mucho ver a mi hermano en casa.

86
Q

Ik weet het niet, maar er overkomen mij rare dingen

A

No sé, pero me pasan cosas muy raras.

87
Q

Volgend jaar zullen jullie zonnebaden en het strand elke dag missen

A

El príximo año a ustedes les va a faltar tomar el sol en la playa cada día.

88
Q

Altijd wanneer we die film kijken maakt hij ons aan het lachen

A

Siempre que vemos esa película nos da risa.

89
Q

Nu heb je het moeilijk met dit thema, maar later ga je beter kunnen praten

A

Ahora a ti te cuesta este tema, pero después vas a poder hablar mejor.

90
Q

Deze week zijn jullie triest geworden door de dood van de kat

A

Esta semana os ha puesto triste la muerte del gato