1.3 Lección cinco Flashcards
Zacht als bijwoord
Suavemente
Natuurlijk als bijwoord
Naturalmente
Hoffelijk als bijwoord
Cortésmente
Gelukkig als bijwoord
Felizmente
Natuurlijk/uiteraard als bijwoord
Claramente
Serieus als bijwoord
Seriamente
Rustig als bijwoord
Tranquilamente
Langzaam als bijwoord
Lentamente
Mijn collega’s en ik doen ons werk juist
Mis colegas y yo hacemos nuestro trabajo correctamente
Ik moet echt slecht nieuws geven
Realmente tengo que darte una mala noticia
De tijd in de klas gaat snel
El tiempo en la clase pasa rápidamente
Ik wil vaak met jou praten
Quiero hablar contigo frecuentamente
We zijn hard aan het studeren om goed te leren
Estamos estudiando fuertamente para aprender bien
We begrijpen perfect de ernst van dit virus
Entendemos perfectamente la gravedad de este virus
Eindelijk gaan we opnieuw kunnen rijzen. Ik ben heel blij
Finalmente vamos a poder viajar de nuevo. Estoy muy feliz.
Ik hou van slapen. Speciaal wanneer ik luister naar de zee of de regen
Me encanta dormir. Especialmente cuando escucho el mar o la lluvia.
Nu meteen
Ahora mismo
Nog
Aún / todavía
Plotseling
De repente / pronto
Af en toe
De vez en cuando
Gauw/snel
Deprisa
Tijdens/gedurende
Durante
Direct/daarna
Enseguida
Vandaag
Hoy
Onmiddelijk
Inmediatemente
Terwijl
Mientras
Snel
Pronto
Zelden
Rara vez
Laat
Tarde
Vroeg
Temprano
één keer
Una vez
Twee keer
Dos veces
Al
Ya
Elke zondag sta ik laat op omdat ik niets hoef te doen
Todos los domingos yo me levanto tarde porque no tengo que hacer nada
Zelden gaat Jorge Luis naar de sportschool omdat hij het niet leuk vindt
Rara vez Jorge Luis va al gimnasio porque no le gusta
Tijdens de Spaanse klassen vermaak ik mij en leer ik veel
Durante las clases de español yo me divierto y aprendo mucho.
Terwijl Rosario aan het studeren is, is María de informatie aan het zoeken
Mientras Rosario está estudiando, María está buscando la información.
Heb je al ontbeten? Of heb je honger?
Ya has desayunando? O tienes hambre?
Het spijt me heel erg maar ik wil direct een antwoord
Lo siento muchísimo, pero yo quiero una respuesta inmediatemente.
We gaan José. Je moet snel gaan lopen anders missen we de trein
Camos José. Vas a tener que caminar pronto, sino vamos a perder el tren.
Snel zul je meer woordenschat leren
Deprisa t;u estás aprendiendo más vocabulario
De kinderen hebben nog niet gedoucht en het is al 10 uur
Los niños aún no se han duchado y ya son las diez
Dit is waar de honden spelen. Het is een hele mooie plek
Aquí es donde los perros juegan. Es un lugar muy bonito.
Ik heb mijn fiets daar gelaten zonder de ketting. Denk je dat dat een goed idee is?
Yo he dejado mi bicicleta ahí sin la cadena. Crees que es buena idea?
Naast mijn huis is een apotheek, daar kunnen jullie tabletten kopen
Al lado de mi casa está la farmacia, ahí podeís comprar pastillas.
Het strand is niet dichtbij. Morgen gaan we vroeg opstaan
La playa no está muy cerca, mañana nos vamos a levantar temprano.
Ben je aan het werk aan de andere kant van de stad? Het is onmogelijk om in 10 minuten te arriveren.
Estás trabajando al otro lado de la ciudad? Es imposible llegar en diez minutos.
De kinderen zijn hier. Ze zijn aan het spelen en ze zijn de cadeautjes aan het openen.
Los niños están aquí. Están jugando y están abriendo los regalos.
Wij hebben overal gezocht naar de sleutels, maar ze zijn simpelweg verdwenen
Nosotros hemos buscado las llaves por todos lados, pero simplemente han desaparecido.
Ik zie Rubén hier niet. Weet je zeker dat hij naar het festival is gekomen?
Yo no veo a Rubén aquí. Estás segura que ha venido al festival?
Morgenochtend gaat mijn oom jouw vriend opwachten naast het station
Mañana por la mañana mi tío va a esperar a tu amigo al lado de la estación
Ik ben te moe en ik kan niet nog een stap zetten
Estoy demasiado cansado y no puedo dar un paso más
Marta is bijna vijftig pagina’s per dag aan het lezen
Marta está leyendo casi cincuenta páginas por día
Deze week hebben we allemaal heel veel gewerkt. Volgende maandag werkt niemand
Esta ssemana todos nosotros hemos trabajado muchísimo. El próximo lunes nadie trabaja
Misael is heel geïnteresseerd in vogels. hij weet alles erover
A Misael le interesan mucho los pájaros. Él sabe todo sobre esto.
Denk je dat Manuel en Carla gestopt zijn met alles eten?
Piensas que Manuel y Carla han terminado de comer todo?
Het spijt me maar ik begrijp het niet. Kunt u langzamer praten?
Lo siento pero yo no estoy entiendo nada. Puede hablar más despacio?
Ik ben een te druk persoon. ik ga nauwelijks tijd hebben om te slapen
Soy una persona demasiado ocupada, apenas voy a tener tiempo para dormir.
Bijna alle dagen ren ik in het park en bovendien zwem ik in de avond
Casi todos los días yo corro en el parque, y además nado en la noche.
Deze week heb ik me een beetje opgemaakt. Wat denk je ervan?
Esta semana me ha maquillado un poquito. Qué te parece?
Nauwelijks
apenas
Bovendien/ook
Además