El presente perfecto Flashcards
Ik heb geopend
He abierto
Jij hebt geopend
Has abierto
Hij/zij heeft geopend
Ha abierto
Wij hebben geopend
Hemos abierto
Jullie hebben geopend
Habéis abierto
Zij hebben geopend
Han abierto
Ik ben gestorven
He muerto
Jij bent gestorven
Has muerto
Hij/zij is gestorven
Ha muerto
Wij zijn gestorven
Hemos muerto
Jullie zijn gestorven
Habéis muerto
Zij zijn gestorven
Han muerto
Ik ben teruggekeerd
He vuelto
Jij bent teruggekeerd
Has vuelto
Hij/zij is teruggekeerd
Ha vuelto
Wij zijn teruggekeerd
Hemos vuelto
Jullie zijn teruggekeerd
Habéis vuelto
Zij zijn teruggekeerd
Han vuelto
Ik heb opgelost
He resuelto
Jij hebt opgelost
Has resuelto
Hij/zij heeft opgelost
Ha resuelto
Wij hebben opgelost
Hemos resuelto
Jullie hebben opgelost
Habéis resuelto
Zij hebben opgelost
Han resuelto
Ik heb neergelegd
He puesto
Jij hebt neergelegd
Has puesto
Hij/zij heeft neergelegd
Ha puesto
Wij hebben neergelegd
Hemos puesto
Jullie hebben neergelegd
Habéis puesto
Zij hebben neergelegd
Han puesto
Ik heb gezien
He visto
Jij hebt gezien
Has visto
Hij/zij heeft gezien
Ha visto
Wij hebben gezien
Hemos visto
Jullie hebben gezien
Habéis visto
Zij hebben gezien
Han visto
Ik heb geschreven
He escrito
Jij hebt geschreven
Has escrito
Hij/zij heeft geschreven
Ha escrito
Wij hebben geschreven
Hemos escrito
Jullie hebben geschreven
Habéis escrito
Zij hebben geschreven
Han escrito
Ik heb het uitgemaakt
He roto
Jij hebt het uitgemaakt
Has roto
Hij/zij heeft het uitgemaakt
Ha roto
Wij hebben het uitgemaakt
Hemos roto
Jullie hebben het uitgemaakt
Habéis roto
Zij hebben het uitgemaakt
Han roto
Ik heb gedaan
He hecho
Jij hebt gedaan
Has hecho
Hij/zij heeft gedaan
Ha hecho
Wij hebben gedaan
Hemos hecho
Jullie hebben gedaan
Habéis hecho
Zij hebben gedaan
Han hecho
Ik heb gezegd
He dicho
Jij hebt gezegd
Has dicho
Hij/zij heet gezegd
Ha dicho
Wij hebben gezegd
Hemos dicho
Jullie hebben gezegd
Habéis dicho
Zij hebben gezegd
Han dicho
Ik heb gerend
He corrido
Jij hebt gerend
Has corrido
Hij/zij heeft gerend
Ha corrido
Wij hebben gerend
Hemos corrido
Jullie hebben gerend
Habéis corrido
Zij hebben gerend
Han corrido
Ik ben gegaan
He ido
Jij bent gegaan
Has ido
Hij/zij is gegaan
Ha ido
Wij zijn gegaan
Hemos ido
Jullie zijn gegaan
Habéis ido
Zij zijn gegaan
Han ido
Ik heb gewerkt
He trabajado
Het heeft geregend
Ha llovido
Wij hebben gedronken
hemos bebido
Ik heb bestuurd
He conducido
Ik heb geslapen
He dormido
Wij hebben gezien
Hemos mirado
Ik heb gedacht
He pensado
Ik ben geweest
He estado
Wij zijn geweest
Hemos estado
Vandaaag
Hoy
vanmorgen/vanochtend
Esta mañana
Vanmiddag
Esta tarde
Vanavond/vannacht
Esta noche
’s ochtends
por la mañana
’s middags
por la tarde
’s avonds / ‘s nachts
por la noche
Dit weekend
Este fin de semana
Deze maand
Este mes
Dit jaar
Este año
Deze zomer
Este verano
Deze herfst
Este otoño
Deze winter
Este invierno
Deze lente
Esta primavera
Deze vakantie
Estas vacaciones
Not niet
Todavía no
Al
Ya
Ooit
Alguna vez