Stress en ondervoeding Flashcards

1
Q

anabole toestand

A

direct na de maaltijd, de voorraad glycogeen wordt aangevuld en de lean body mass neemt toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

katabole toestand

A

als het effect van de maaltijd is uitgewerkt, er wordt energie vrijgemaakt uit energievoorraden

glucose en vrije vetzuren worden gebruikt als brandstof > lean body mass neemt af (eerst wordt glycogeen afgebroken en erna vet), aminozuren worden gebruikt voor gluconeogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

anabole reacties

A

aminozuren > eiwitten dmv eiwitsynthese
koolhydraten > glycogeen dmv glycogenese
vetzuren > triglyceriden dmv lipogenese
koolhydraten > triglyceriden dmv liponeogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

katabole reacties

A

eiwit > aminozuren dmv proteolyse
aminozuren > glucose dmv gluconeogenese
glycogeen > glucose dmv glycogenolyse
triglyceriden > vetzuren dmv lipolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

insuline

A

anabool hormoon, stimulatie glucoseopname in de cellen van spieren, vet en lever. Essentiele factor voor instandhouding van energievoorraad en herstel lean tissue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

stimulerende functies insuline

A
  • glucoseopname in vet- en spierweefsel
  • glycolyse
  • glycogeen synthese
  • eiwitsynthese
  • lipogenese
  • opname ionen, specifiek kalium en PO43-
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

remmende functies insuline

A
  • gluconeogenese
  • glycogenolyse
  • lipolyse
  • ketogenese
  • proteolyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er bij oxidatie vetzuren?

A

in de lever; ketonen komen vrij en een brandstof vormen voor NON-CZS, maar over lange tijd ook voor CZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar gaat glucose voor een groot deel heen?

A

hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

glucagon

A

katabool hormoon; stimuleert de glycogenolyse, lipolyse, proteolyse en ketogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

counterregulatory hormones

A

adrenaline, noradrenaline, cortisol, groeihormoon en schildklierhormoon; werken het effect van insuline tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

productie cortisol

A

hypothalamus geeft CFR af > voorkwab hypofyse > ACTH > bijnier > cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de functie van cortisol?

A

zorgt voor het dag- en nachtritme.
- ‘s nachts: cortisolspiegel stijgt, gluconeogenese wordt aangezet zodat de energievoorziening en bloedsuikerspiegel op peil gehouden wordt, mobiliseert vrije vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er onder invloed van cortisol?

A
  • spier afgebroken > aminozuren > afgebroken door lever
  • triglyceriden en glycerol kunnen glucosespiegels in bloed laten stijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er bij stimulatie sympathisch CZ?

A

noradrenaline en adrenaline afgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar zorgt noradrenaline en adrenaline afgifte voor?

A
  1. stimuleren afgifte van glucose uit de lever door afbraak van glycogeen te stimuleren
  2. vrijmaken glycerol en vetzuren
  3. blokkeren glucoseopname in spieren
17
Q

Wat gebeurt er onder invloed van medische stress?

A

meer catecholaminen en glucocorticoiden aan bloed afgegeven door stimulatie zenuwstelsel > adrenaline en ACTH nemen toe > meer cortisol

18
Q

Voor wat voor reactie zorgt stress?

A

katabool: insuline neemt af en spiegels van glucagon, catecholaminen en cortisol nemen toe > negatieve stikstofbalans door spierafbraak

19
Q

belangrijkste brandstof well fed (0-4 h) state

A

glucose

20
Q

hormonale regulatie well fed state

A

stijging insuline: meer glucoseopname, meer glycogeen-, TG- en eiwitsynthese

21
Q

belangrijkste brandstof post absorptive state (4-12)

A

hersenen: glucose, spieren en lever FFA

22
Q

hormonale regulatie post absorptive

A

stijging glucagon en noradrenaline: glucogenolyse en lipolyse. Insuline daalt.

23
Q

belangrijkste brandstof matig uitgehongerd (12 h-16 d)

A

hersenen: glucose en wat ketonlichamen
lever: FFA
spieren: vooral FFA en ketonlichamen

24
Q

hormonale regulatie matig uitgehongerd

A

glucagon en noradrenaline stijgen: lipolyse en ketogenese. cortisol stijging: afbraak spiereiwit, aminozuren beschikbaar voor gluconeogenese

25
Q

belangrijkste brandstof ernstig uitgehongerd (16 dagen >)

A

hersenen: ketonlichamen
spieren: FFA

26
Q

hormonale regulatie ernstig uitgehongerd

A

glucagon en noradrenaline blijven hoog

27
Q

FFA

A

vrije vetzuren

28
Q

Waarom wordt je niet ketoacidotisch bij langdurig vasten?

A

insulinespiegels worden altijd beetje in stand gehouden en controleren zo de ketogenese