Extra leren Flashcards

1
Q

Apo a1 lipoproteinen

A

HDL, chylomicronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

apo a1 functies

A

structuur eiwit HDL, activator LCAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

apo a2 lipoproteinen

A

HDL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

apo a2 functies

A

structuureiwit HDL, activator hepatisch lipase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

apo b48 lipo

A

chylomicronen en remnants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

apo b48 functies

A

nodig voor chylomicronen secretie, bindt niet aan LDL receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

apo b100 lipo

A

VLDL, IDL, LDL, Lp(a)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

apo c1lipo

A

chylomicronen, VLDL, HDL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

apo c1 functies

A

activator LCAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

apo c2 lipo

A

chylomicronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

apo c2 functies

A

cofactor LPL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

apo E lipo

A

chylomicronen, IDL, VLDL, HDL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

apo E functies

A

nodig voor chylomicronen secretie, ligand LDL receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verklaar waardoor na het stoppen met het crash dieet het lichaamsgewicht vaak weer snel stijgt?

A

Door afvallen neemt vetmassa af. Afname in vetmassa zorgt voor afname leptine (1p); Afname leptine leidt tot toename van de eetlust (1p) en tot afname
van het basaalmetabolisme (1p). Er is dus een grotere positieve energiebalans dan voor de start met het crash dieet (1p)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Wat is de belangrijkste allosterische activator van het L-PK? (1p)
  2. Welke covalente modificatie ondergaat het L-PK, en wat is het effect op de L-PK activiteit, wanneer overgeschakeld wordt
    van voeden naar vasten? (2p)
  3. Leg uit waarom het nuttig is dat deze covalente modificatie optreedt bij de overgang van voeden naar vasten. (2p)
A
  1. fructose-1,6-bisfosfaat
  2. fosforylering (1p), waardoor het enzym inactief wordt (1p)
  3. de gluconeogenese moet dan opgestart, en hiermee wordt voorkomen dat PEP uit oxaalacetaat weer omgezet wordt in pyruvaat. (2p)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. Leg uit waarvoor het belangrijk is dat er apoC2 zit op VLDL. (2p)
  2. Leg uit waarvoor het belangrijk is dat er apoE zit op VLDL. (2p)
A

. ApoC2 is nodig als essentiele activator (1p) voor het enzym lipoproteine lipase, waardoor in de weefsels vetzuren kunnen worden afgegeven (1p).
2. Na lipolyse van VLDL ontstaat IDL, waarvan het merendeel door de levercel wordt opgenomen (1p). ApoE dient dan als ligand voor receptorbinding

17
Q
  1. Wat is het belangrijkste orgaan waarin in de post-absorptieve fase de gluconeogenese plaatsvindt? (1p)
  2. Wat zijn de drie belangrijkste substraten voor de gluconeogenese? (3p)
A
  1. Lever (1p)
  2. Glycerol (1p), lactaat (1p), (glucogene) aminozuren of alanine of glutamine (1p)
18
Q
  1. Wat is de allosterische activator van acetyl-CoA carboxylase, en leg uit wat hiervan de belangrijkste functie is. (2p)
  2. Wat is de allosterische remmer van acetyl-CoA carboxylase, en leg uit wat hiervan de belangrijkste functie is. (2p).
A
  1. citraat; dan is er veel substraat voor de vetzuursynthese beschikbaar in het cytosol
  2. langketen acyl CoA, negatieve feedback als er veel vetzuren aanwezig zijn in het cytosol
19
Q
  1. Geef twee redenen waardoor de beta-oxidatie in de lever erg actief is bij langdurig vasten (2p).
  2. Geef voor elke reden aan via welk regulatiemechanisme dit tot stand komt. (2p)
A
  1. verhoogd vetzuuraanbod (1p); actief CPT-1 (1p)
  2. laag insuline activeert HSL en daarmee de lipolyse in het vetweefsel (1p); laag insuline/hoog glucagon remt acetyl-coA carboxylase waardoor malonylCoA in de levercel daalt en CPT-1 wordt ontremd (1p)
20
Q

Leg uit wat het C-peptide is. (1p)
2. Leg uit wat je te weten kunt komen door het C-peptide gehalte te laten bepalen, en verklaar waarom. (2p)

A

Het C-peptide is een molecuul dat van het proinsuline wordt afgesplitst wanneer insuline gevormd wordt.
Aangezien het C-peptide in tegenstelling tot insuline bijna niet bij de eerste passage door de lever wordt geklaard (1p) is de concentratie van het Cpeptide in het bloed een maat voor de endogene insuline secretie (1p)