Extra leren Flashcards
Apo a1 lipoproteinen
HDL, chylomicronen
apo a1 functies
structuur eiwit HDL, activator LCAT
apo a2 lipoproteinen
HDL
apo a2 functies
structuureiwit HDL, activator hepatisch lipase
apo b48 lipo
chylomicronen en remnants
apo b48 functies
nodig voor chylomicronen secretie, bindt niet aan LDL receptor
apo b100 lipo
VLDL, IDL, LDL, Lp(a)
apo c1lipo
chylomicronen, VLDL, HDL
apo c1 functies
activator LCAT
apo c2 lipo
chylomicronen
apo c2 functies
cofactor LPL
apo E lipo
chylomicronen, IDL, VLDL, HDL
apo E functies
nodig voor chylomicronen secretie, ligand LDL receptor
Verklaar waardoor na het stoppen met het crash dieet het lichaamsgewicht vaak weer snel stijgt?
Door afvallen neemt vetmassa af. Afname in vetmassa zorgt voor afname leptine (1p); Afname leptine leidt tot toename van de eetlust (1p) en tot afname
van het basaalmetabolisme (1p). Er is dus een grotere positieve energiebalans dan voor de start met het crash dieet (1p)
- Wat is de belangrijkste allosterische activator van het L-PK? (1p)
- Welke covalente modificatie ondergaat het L-PK, en wat is het effect op de L-PK activiteit, wanneer overgeschakeld wordt
van voeden naar vasten? (2p) - Leg uit waarom het nuttig is dat deze covalente modificatie optreedt bij de overgang van voeden naar vasten. (2p)
- fructose-1,6-bisfosfaat
- fosforylering (1p), waardoor het enzym inactief wordt (1p)
- de gluconeogenese moet dan opgestart, en hiermee wordt voorkomen dat PEP uit oxaalacetaat weer omgezet wordt in pyruvaat. (2p)
- Leg uit waarvoor het belangrijk is dat er apoC2 zit op VLDL. (2p)
- Leg uit waarvoor het belangrijk is dat er apoE zit op VLDL. (2p)
. ApoC2 is nodig als essentiele activator (1p) voor het enzym lipoproteine lipase, waardoor in de weefsels vetzuren kunnen worden afgegeven (1p).
2. Na lipolyse van VLDL ontstaat IDL, waarvan het merendeel door de levercel wordt opgenomen (1p). ApoE dient dan als ligand voor receptorbinding
- Wat is het belangrijkste orgaan waarin in de post-absorptieve fase de gluconeogenese plaatsvindt? (1p)
- Wat zijn de drie belangrijkste substraten voor de gluconeogenese? (3p)
- Lever (1p)
- Glycerol (1p), lactaat (1p), (glucogene) aminozuren of alanine of glutamine (1p)
- Wat is de allosterische activator van acetyl-CoA carboxylase, en leg uit wat hiervan de belangrijkste functie is. (2p)
- Wat is de allosterische remmer van acetyl-CoA carboxylase, en leg uit wat hiervan de belangrijkste functie is. (2p).
- citraat; dan is er veel substraat voor de vetzuursynthese beschikbaar in het cytosol
- langketen acyl CoA, negatieve feedback als er veel vetzuren aanwezig zijn in het cytosol
- Geef twee redenen waardoor de beta-oxidatie in de lever erg actief is bij langdurig vasten (2p).
- Geef voor elke reden aan via welk regulatiemechanisme dit tot stand komt. (2p)
- verhoogd vetzuuraanbod (1p); actief CPT-1 (1p)
- laag insuline activeert HSL en daarmee de lipolyse in het vetweefsel (1p); laag insuline/hoog glucagon remt acetyl-coA carboxylase waardoor malonylCoA in de levercel daalt en CPT-1 wordt ontremd (1p)
Leg uit wat het C-peptide is. (1p)
2. Leg uit wat je te weten kunt komen door het C-peptide gehalte te laten bepalen, en verklaar waarom. (2p)
Het C-peptide is een molecuul dat van het proinsuline wordt afgesplitst wanneer insuline gevormd wordt.
Aangezien het C-peptide in tegenstelling tot insuline bijna niet bij de eerste passage door de lever wordt geklaard (1p) is de concentratie van het Cpeptide in het bloed een maat voor de endogene insuline secretie (1p)