opdracht 5 woorden uit examen Flashcards
1
Q
erfgoed
A
overlevering; nalatenschap
2
Q
devies
A
leus; zinspreuk
3
Q
heimelijk
A
stiekem; verborgen
4
Q
inzake
A
betreffende; aangaande
5
Q
markant
A
opvallend
6
Q
poldermodel
A
overlegmodel gericht op consensus en harmonie
7
Q
rebellie
A
opstandigheid
8
Q
ridiculiseren
A
bespotten; belachelijk maken
9
Q
sober
A
eenvoudig; armoedig; schraal
10
Q
superioriteit
A
hoogste kwaliteit; voortreffelijkheid; overmacht
11
Q
tornen
A
ter discussie stellen; afbreuk doen
12
Q
uniform
A
gelijkvormig
13
Q
vrijzinnig
A
liberaal; niet-dogmatisch
14
Q
wrevel
A
irritatie; ergernis; misnoegen
15
Q
zuil
A
levensbeschouwelijke stroom; groepering